Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-08-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:246
Zaaknummer
7411
Inhoudsindicatie
Verplichting om opdracht met voorwaarden schriftelijk te bevestigen en financiële consequenties te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en frequentie waarmee advocaat zal declareren.Ondoorzichtige financiële verantwoording van de behandeling van de zaak. Onvoldoende bereikbaarheid advocaat.
Uitspraak
Beslissing
van 21 augustus 2015
in de zaak 7411
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 12 januari 2015, onder nummer L 206-2014, aan partijen toegezonden op 13 januari 2015, waarbij naar aanleiding van een klacht van klager tegen verweerder het volgende is beslist:
1. verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;
2. verklaart klachtonderdeel 3 gegrond voor zover verweerder de aard en de omvang van de aan hem verstrekte opdracht, de omtrent het honorarium gemaakte afspraak en de door de zus van klager verrichte betaling niet schriftelijk heeft bevestigd en evenmin een kwitantie heeft verstrekt en voor het overige ongegrond;
3. verklaart klachtonderdeel 4 gegrond voorzover verweerder onvoldoende bereikbaar was voor klager en voor het overige ongegrond;
4. legt aan verweerder ter zake van de gegrond verklaarde onderdelen de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden en bepaalt dat de schorsing ingaat op de veertiende dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden, met dien verstande dat indien en voor zover de beslissing d.d. heden in klachtzaak L 211-2014, waarbij aan verweerder de maatregel van schrapping is opgelegd, op dezelfde dag onherroepelijk is geworden, de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven, doch dat deze in werking treedt op de dag waarop verweerder opnieuw op het tableau voor advocaten zal zijn ingeschreven en bepaalt voorts dat de onderhavige schorsing, voor zover sprake is van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, pas ingaat na afloop van deze eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
5. beveelt dat het enkele feit van deze schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:9.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2015, waar verweerder vergezeld door zijn raadsman zijn verschenen. De raadsman van verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, volgens de klachtomschrijving van de raad, zakelijk weergegeven en voorzover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. ( … );
2. ( … );
3. hij voor de betaling door klagers zus van een bedrag van € 12.000,-- geen kwitantie heeft (…);
4. hij slecht telefonisch bereikbaar was voor klager (…).
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.
2.1 Verweerder is eind januari 2012 benaderd door de zus van klager met het verzoek klager bij te staan in de jegens hem aanhangige strafzaak. Verweerder heeft een honorarium bedongen van € 12.000,-- inclusief BTW. Klagers zus heeft het bedrag van € 12.000,-- in contanten aan verweerder voldaan. Een kwitantie is niet verstrekt.
2.2 Verweerder heeft klager tweemaal bezocht in de penitentiaire inrichting waar klager verbleef. De urenspecificatie die verweerder heeft vervaardigd vermeldt dat door verweerders kantoor in de periode van 6 februari 2011 tot en met 11 december 2012 gedurende 209 uren en 20 minuten werkzaamheden zijn verricht in klagers dossier.
2.3 Verweerder heeft in december 2012 een telefoongesprek met klager beëindigd door de hoorn op de haak te leggen.
2.4 Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Op 1 maart 2013 heeft mr. J. verweerder verzocht het dossier aan hem over te dragen, aan welk verzoek verweerder gevolg heeft gegeven.
5 BEOORDELING
5.1 Op 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De gewijzigde Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 bij de deken zijn ingediend. De onderhavige klacht is ingediend vóór 1 januari 2015, en zal dus worden beoordeeld aan de hand van de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 gold, hierna aan te duiden als “Advocatenwet (oud)”.
Klachtonderdeel 3
5.2 In zijn klachtbrief stelt klager onder meer: “Hij heeft 12 duizend euro gekregen van mij[n] zus en ik wil weten of hij ook geld van de staat heeft gekregen; mocht dat zo zijn dan is dat volgens mij niet eerlijk” en: “Ik wist pas 6 maanden later dat hij 12 duizend euro heeft ontvangen van mij zus die keihard heeft gewerkt voor dat geld en [verweerder] heeft geen bon uitgeschreven dat hij dat bedrag heeft gekregen van mij[n] zus”.
5.3 Het hof verstaat dit klachtonderdeel aldus dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door geen kwitantie te verstrekken, en geen helderheid te geven over de financiële condities waaronder de zaak zou worden behandeld.
5.4 De raad heeft met juistheid voorop gesteld dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen en, wanneer hij de opdracht aanvaardt, de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.
5.5 Het staat vast dat verweerder de verleende opdracht en de daarvoor geldende (financiële) voorwaarden niet schriftelijk heeft bevestigd aan klager. Het is voorts niet gebleken dat verweerder de financiële consequenties van zijn dienstverlening met klager heeft besproken en inzicht heeft gegeven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zou declareren. Hij heeft bij de zus van klager mondeling een honorarium van € 12.000,-- bedongen en dat bedrag van haar in contanten aanvaard, zonder een kwitantie uit te schrijven of een factuur te sturen. Niet gebleken is dat verweerder zich ervan heeft vergewist of klager met het honorarium instemde. Onduidelijk is of sprake was van een vaste prijsafspraak of een voorschot. Niet is gebleken dat verweerder met de zus van klager dan wel met klager zelf heeft gesproken over het feit dat aan een verdachte in voorlopige hechtenis op grond van de artikelen 40 e.v. Wetboek van Strafvordering kosteloos een raadsman wordt toegevoegd, en dat dat in voorkomende gevallen ook een raadsman van eigen keuze kan zijn. Evenmin is gebleken dat klager dan wel diens zus afstand heeft gedaan van dat recht. Wel heeft verweerder ter zitting van het hof verklaard dat hij achteraf, nadat hem was gebleken dat de ontvangen € 12.000,-- volgens verweerder niet dekkend was, zonder klager dan wel diens zus daarover in te lichten, de Raad voor Rechtsbijstand heeft benaderd en van deze nog € 1.000,-- extra heeft ontvangen. Dit is niet schriftelijk vastgelegd (het zou telefonisch met de Raad voor Rechtsbijstand zijn afgesproken) en de oorspronkelijke toevoeging is niet gemuteerd. Wat er zij van deze gang van zaken, welke het hof niet heeft kunnen vaststellen, er moet worden geconcludeerd dat de financiële verantwoording van de behandeling van de zaak voor klager volstrekt ondoorzichtig is. Dit is verweerder ernstig aan te rekenen. Klachtonderdeel 3 is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel 4
5.6 De raad heeft over dit klachtonderdeel overwogen dat, nu uit de door verweerder overgelegde urenspecificatie niet blijkt dat verweerder zelf met klager in de periode van 6 februari tot en met 11 december 2012 telefonisch heeft gesproken, klagers klacht dat verweerder onvoldoende bereikbaar was voor klager, gegrond moet worden geacht. Het hof sluit zich hierbij aan. Klachtonderdeel 4 is gegrond.
De maatregel
5.7 Het hof neemt in aanmerking dat verweerder reeds vele malen tuchtrechtelijk is veroordeeld, waarbij aan hem herhaaldelijk voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd. Daarbij neemt het hof ook de aard van de gegrond bevonden klachten in aanmerking, waarvan met name de zeer ondoorzichtige financiële afspraken en dito financiële afwikkeling in het oog springen. Het handelen en nalaten van verweerder is in ernstige mate in strijd met hetgeen een behoorlijk en integer advocaat betaamt.
5.8 Het hof acht, evenals de raad, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 3 maanden passend en geboden, welke maatregel bovendien openbaar zal dienen te worden gemaakt op de door de raad aangegeven wijze.
5.9 Het hof zal de ingangsdatum van de schorsing bepalen op 15 september 2015.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen.
bepaalt dat de schorsing ingaat op 15 september 2015 of, indien verweerder uit anderen hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing respectievelijk zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, A.J. Louter en R.H. Broekhuijsen leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2015.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 augustus 2015.