Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-03-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:53
Zaaknummer
150092
Inhoudsindicatie
Klacht dat advocaat excessief heeft gedeclareerd is ongegrond. Dit is mede gelet op een begrotingsbeslissing uit 2014 niet komen vast te staan. Klacht dat advocaat heeft gehandeld in strijd met de financiële afspraken is eveneens ongegrond. Verweerder is afgestapt van de gemaakte afspraak omdat klager die niet nakwam. Evenmin is de klacht dat de advocaat tekort is geschoten in de dienstverlening gegrond. Gelet op de inhoud van een e-mail van verweerder aan klager kan niet gezegd worden dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de juridische consequenties van het beëindiging van de aannemingsovereenkomst. Bekrachtiging oordeel raad.
Uitspraak
Beslissing
van 21 maart 2016
in de zaak 150092
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 21 september 2015, onder nummer 15-54, aan partijen toegezonden op 21 september 2015, waarbij de klachten van klager tegen verweerder ongegrond zijn verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 oktober 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- een schrijven van verweerder d.d. 7 januari 2016;
- een schrijven van de gemachtigde van klager, mr. V d.d. 8 januari 2016;
- een schrijven van verweerder van 19 januari 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 januari 2015, waar klager, bijgestaan door mr. V, en verweerder zijn verschenen. De gemachtigde van klager en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a. excessief heeft gedeclareerd, en niet bereid was klagers bezwaren tegen de hoogte van de declaraties met klager te bespreken. In totaal is voor meer dan
€ 75.000,- gedeclareerd, terwijl de aard en omvang van de werkzaamheden een dergelijk bedrag niet rechtvaardigen. Klager heeft zelf in grote lijnen de processtukken opgesteld en verweerder heeft volgens klager slechts marginale aanpassingen aangebracht;
b. in strijd heeft gehandeld met de financiële afspraken die klager en verweerder hadden gemaakt nadat de dekking van de rechtsbijstandverzekering volledig was opgesoupeerd. Die afspraak hield in dat verweerder 50% van de openstaande declaraties zou crediteren en dat hij zijn tarief zou verlagen naar
€ 150,- per uur;
c. ernstig tekort is geschoten in de juridische dienstverlening door klager in het geschil met aannemer H BV te adviseren de aannemingsovereenkomst op te zeggen in plaats van (partieel) te ontbinden wegens wanprestatie. Deze volgens klager verkeerde keuze voor opzegging heeft voor hem verstrekkende financiële gevolgen gehad. Verweerder had klager terdege moeten informeren over de te verwachten juridische en financiële gevolgen tot opzegging versus die van een (partiele) ontbinding voordat hij tot opzegging over ging.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager had een rechtsbijstandverzekering bij A, tot een bedrag van € 30.000,-.
4.2 In juli 2010 is de limiet van dit bedrag bereikt.
4.3 Verweerder heeft klager in de jaren 2008-2012 bijgestaan in een vijftal procedures en heeft, nadat de limiet was bereikt, over de periode te rekenen vanaf juli 2010 declaraties ingediend bij klager tot een bedrag van € 15.000,-.
4.4. Volgens verweerder is hij overvallen door deze declaraties, omdat hij meende dat de limiet van A nog niet bereikt kon zijn.
4.5. Partijen zijn in gesprek gegaan over dit openstaande bedrag. Volgens klager is overeengekomen dat hij 50% van dit bedrag zou voldoen en dat verweerder de lopende zaken voor een maximaal bedrag van € 2.500,- zou afmaken, tegen een verlaagd uurtarief van € 150,-. Verweerder erkent deze afspraak, met uitzondering van de stelling dat een maximum zou zijn afgesproken.
4.6. Volgens verweerder heeft klager zich niet aan de afspraak gehouden om 50% van de nota te voldoen, en is hij daarom overgegaan op zijn “oude” uurtarief van € 185,-.
4.7. Klager en verweerder betwisten de financiële afspraken, betwisten waar en wanneer deze afspraken zijn gemaakt, betwisten de inhoud en het verzenden en ontvangen van sommige e-mails en betwisten of en wanneer andere aannemers opdracht is gegeven.
4.8. Niet betwist wordt dat de nog openstaande rekeningen zijn beoordeeld door de Raad van toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement G waarna een begrotingsbeslissing is genomen op 26 mei 2014.
5 BEOORDELING
5.1 Op 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De gewijzigde Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 bij de deken zijn ingediend. De onderhavige klacht is ingediend vóór 1 januari 2015, en zal dus worden beoordeeld aan de hand van de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 gold, hierna aan te duiden als “Advocatenwet (oud)”.
5.2 Met zijn grieven die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling beoogt klager zijn klachten in volle omvang (opnieuw) aan de orde te stellen.
5.3 Het hof is van oordeel dat gelet op de duur van de verschillende procedures en de aard daarvan en gelet op de beslissing van de begrotingscommissie zonder toelichting van klager, die ontbreekt, niet vast is komen te staan dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Dat klager zelf in belangrijke mate processtukken heeft opgesteld heeft klager niet aannemelijk gemaakt. Daarmee is onderdeel a van de klacht ongegrond.
5.4 Klager heeft erkend dat 50% van het openstaande bedrag zou worden betaald en dat verweerder verder zou gaan tegen een uurtarief van € 150,-. Verweerder heeft dat ook erkend, zij het dat daarvan is afgestapt omdat klager die 50% niet heeft voldaan. Bij die stand van zaken moet ook onderdeel b van de klacht ongegrond worden verklaard. Met betrekking tot het te hanteren uurtarief heeft verweerder onweersproken medegedeeld dat bij de eerste nota na het maken van die afspraak abusievelijk nog het oude uurtarief is gerekend, maar dat dit is rechtgezet. Voorts heeft verweerder gesteld dat hij het oude uurtarief weer is gaan rekenen omdat klager zijn deel van de gemaakte afspraak niet is nagekomen. Klager is er niet in geslaagd deze stellingen te weerleggen, zodat de klacht ook wat betreft het uurtarief ongegrond moet worden verklaard. In zoverre zijn de financiële afspraken duidelijk geweest en is de klacht reeds daarom ongegrond.
5.5 Voor zover de door de raad omschreven klacht nog impliceert dat een andere afspraak zou zijn dat verweerder nog maximaal € 2.500,- zou declareren overweegt het hof als volgt.
5.6 Klager heeft gesteld dat het maximale bedrag dat verweerder nog zou declareren, te weten een bedrag van € 2.500,-, zou blijken uit een e-mail van 28 december 2010, die klager heeft overgelegd. Verweerder betwist dat die afspraak is gemaakt. Hij betwist ook de echtheid van de e-mail van 28 december 2010, stellende dat het eenvoudig is een dergelijk e-mailbericht te manipuleren.
5.7 Gezien de gemotiveerde betwisting van verweerder, onder andere aan de hand van overzichten van de in de desbetreffende periode door hem ontvangen e-mails, is het hof van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van de echtheid van de e-mail waarop klager zich beroept. Ook overigens, voor zover er wel van zou moeten worden uitgegaan dat klager deze e-mail inderdaad aan verweerder heeft verzonden, staat niet vast dat verweerder met dit voorstel van klager heeft ingestemd. Voor zover de klacht op die financiële afspraak ziet, moet deze dan ook ongegrond worden verklaard.
5.8 Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel overweegt het hof als volgt. Niet betwist wordt dat de 6e en 7e termijn van de betalingen aan aannemer H BV niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn voldaan, omdat klager in discussie was over de afwerkingen en een lekkage. In het begin van deze discussie was verweerder nog niet betrokken bij de kwestie. Volgens klager hebben klager en H BV afspraken gemaakt dat de rekeningen zouden worden betaald en dat H het werk zou hervatten. Volgens klager kwam toen “ineens’ verweerder tussenbeide en heeft hij de overeenkomst opgezegd, hetgeen in de ogen van klager onlogisch is en ook zonder overleg is geschied.
5.9 Verweerder heeft daartegen ingebracht dat klager al een andere aannemer had klaarstaan en dat hij, voordat hij de overeenkomst (namens klager) met H BV heeft opgezegd, klager over de consequenties heeft geïnformeerd bij e-mail. De inhoud van deze e-mail van verweerder aan klager van 24 januari 2008 bevindt zich in afschrift bij de stukken en is weergegeven in de beslissing van de raad.
5.10 Het verzenden en ontvangen van deze e-mail is onbetwist gebleven. Gelet op de inhoud van de mail kan niet gezegd worden dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijke juridische consequenties van het beëindigen van de overeenkomst. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat het ten tijde van het opstellen van de e-mail bij verweerder bekend was dat klager al een andere aannemer had klaarstaan, waaruit verweerder kon en mocht afleiden dat klager niet wenste door te gaan met aannemer H BV, zodat “doorgaan met H BV” kennelijk geen optie meer was voor klager. Daarbij is mede van belang dat een ontbinding niet tot de mogelijkheden behoorde, gelet op het verzuim in de betaling van de termijnen waarin klager verkeerde.
5.11 Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is en dat het hof de beslissing van de raad bekrachtigt.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2015, gewezen onder nummer 15-54.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. S.A. Boele, A.J. Louter, J.A. Schaap en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 maart 2016.