Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:360
Zaaknummer
6851
Inhoudsindicatie
Beroep gedaan op verboden no cure-no pay - afspraak. Op geen enkele wijze inzicht in verrichte werkzaamheden geboden, waarvoor € 45.378,02 wordt gevorderd. Samenhang met andere klachtzaken leidt tot schrapping.
Uitspraak
Beslissing van 16 december 2013
in de zaak 6851
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 10 juni 2013, onder nummer ZWB 66-2013, aan partijen toegezonden op 11 juni 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA4418.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 juli 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van verweerder d.d. 8 oktober 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 oktober 2013, waar verweerder met zijn raadsman en klager met zijn raadsman, zijn verschenen. Raadman van verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder een beroep heeft gedaan op een in strijd met de gedragsregels gemaakte “no cure no pay”-afspraak;
2. verweerder (een te hoge) vergoeding heeft gevorderd voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht..
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Door klager is een ongedateerde verklaring ondertekend met vermelding van verweerder als getuige. In de verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) verklaart dat de persoon die door zijn of haar acties, de blokkade, welke door de Rechter-commissaris in Nederland op bovengenoemde rekening is gedaan, teniet doet, een commissie van f 100.000,- zegge honderdduizend gulden ontvangt, met inbegrip van kleine kosten. Grotere onkosten worden na ruggespraak vergoed. In principe zal deblokkering moeten geschieden op “no cure, no pay “ basis.”
4.3 Het beslag op de Luxemburgse bankrekening van klager is op 7 maart 2007 opgeheven.
4.4 In een door klager tegen verweerder aanhangig gemaakte procedure in 2012 heeft verweerder in reconventie betaling door klager gevorderd van f 100.000,- ,thans € 45.378,02. Verweerder heeft gesteld gerechtigd te zijn tot dit bedrag wegens de juridische werkzaamheden die hij sedert augustus 1997 voor klager heeft verricht. Verweerder heeft zich tevens beroepen op de onder 4.1 genoemde verklaring en deze in dat geding overgelegd.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder stelt zich blijkens zijn appelschrift op het standpunt dat er door hem met klager nimmer een declaratie afspraak is gemaakt en dus ook geen “no cure no pay“-afspraak. Zij aanspraak op betaling van € 45.378,02 is gebaseerd op de verklaring genoemd onder 4.1 en is - volgens klager – niet aan te merken als excessief declareren.
5.2 Het hof volgt verweerder niet in zijn stellingname. Zijn aanspraak op f 100.000,-, ofwel, € 45.378,02 is gebaseerd op de ongedateerde door klager ondertekende verklaring, waarin deze een commissie toekent van f 100.000,- aan de persoon die door zijn of haar acties de blokkade teniet doet.
5.3 Het hof is met de raad van oordeel dat – welke woorden ook gebruikt zijn – deze mededeling niet anders uitgelegd kan worden en door verweerder ook niet anders begrepen is, blijkens zijn vordering in reconventie, dan dat hij voor zijn werkzaamheden ter zake de opheffing van het beslag op de Luxemburgse rekening recht heeft op f 100.000,- thans € 45.378,02. Dit is een “ no cure no pay”-afspraak die in het onderhavige geval verboden is.
5.4 Verweerder heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij werkzaamheden heeft verricht op grond waarvan aan klager € 45.378,02 in rekening kon worden gebracht. Verweerder heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit enig inzicht kan worden verkregen over aard en omvang van zijn werkzaamheden. Zelfs is niet gebleken dat verweerder de opheffing van het beslag heeft bewerkstelligd.
5.5 De raad heeft dan ook terecht en op goede gronden beide klachtonderdelen gegrond geacht. Ook het hof rekent verweerder dit gedrag zwaar aan. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder door betaling van klager te vorderen van de “commissie van f 100.000,- de integriteit die voor de advocaat als één van de kernwaarden is te beschouwen, geschonden. Dit geldt te meer nu verweerder van klager betaling van de commissie heeft gevorderd zonder inzicht te (kunnen) bieden in de aard en omvang van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur in zeer ernstige mate geschaad.
5.6 Bij de beoordeling over de op te leggen maatregel weegt het hof mee dat de huidige klacht niet op zichzelf staat. In twee andere klachtzaken waarin het hof gelijktijdig uitspraak doet oordeelt het hof eveneens dat verweerder in verregaande mate heeft gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast is verweerder al eerder meerdere malen tuchtrechtelijk veroordeeld.
5.7 Op grond van dit alles onderschrijft het hof het oordeel van de raad dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. De beslissing van de raad zal daarom ook wat betreft de maatregel worden bekrachtigd. Hetzelfde geldt voor de beslissing tot openbaarmaking, met betrekking waartoe ook het hof van oordeel is dat het maatschappelijk belang dit vordert.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline te ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2013 gewezen onder nummer ZWB66-2013.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, G.W.S. de Groot, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en G.J.L.F. Schakenraad , leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2013.