Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:323
Zaaknummer
7507
Inhoudsindicatie
Terecht heeft de raad overwogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de welwillende houding die advocaten onderling ten opzichte van elkaar dienen aan te nemen. Een later door hem gemaakt excuus voor dit handelen neemt het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet weg.
Uitspraak
Beslissing van 16 november 2015
in de zaak 7507
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 maart 2015, onder nummer 14-306A, aan partijen toegezonden op 30 maart 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gedeeltelijk gegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:87.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 april 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- enige correspondentie met betrekking tot de inhoud van het proces verbaal van de behandeling van deze zaak bij de raad op 2 februari 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 september 2015, waar verweerder is verschenen. Klager is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft deels gepleit aan de hand van een pleitnota.
2.4 Nadien heeft verweerder bij brieven van 30 oktober 2015 en 1 november 2015 nog verzocht om heropening van het onderzoek en verzocht om prejudiciële vragen te stellen. Bij brief van 3 november 2015 heeft klager verzocht dit verzoek/deze verzoeken af te wijzen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) niet tijdig tot verrekening van de door hem van klager overgenomen toevoeging is overgegaan en niet reageerde op meerdere verzoeken daartoe per telefoon en brief;
b) de door klager opgevoerde uren heeft willen matigen alvorens tot verrekening over te gaan, terwijl hij de door klager aan verweerder bestede uren naar rato had moeten verrekenen. De opgegeven uren en reistijd/kilometers zijn integraal door de Raad voor Rechtsbijstand aanvaard;
c) op 19 maart 2012 de heer X heeft bezocht en zich ook op die datum schriftelijk heeft gewend tot de griffie van de rechtbank zonder voorafgaand overleg en/of kennisgeving c.q. toestemming van klager.
3.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) is verweerder van mening dat daarin twee aspecten meegenomen moeten worden, namelijk het door klager gemaakte verwijt dat geen meeruren zijn aangevraagd en het door klager gemaakte verwijt dat verweerder uren heeft gedeclareerd voorafgaande aan het moment dat hij het dossier van klager heeft overgenomen.
3.3 Het hof volgt verweerder daarin niet. Uit het proces verbaal van de behandeling bij de raad blijkt dat klager met betrekking tot het eerste aspect zijn klacht heeft ingetrokken terwijl uit de op dit onderdeel niet bestreden beslissing van de raad blijkt dat partijen ter zitting bij de raad overeenstemming hebben bereikt over de verrekening van de toevoegingsvergoeding en klager naar het oordeel van de raad geen belang meer heeft bij dit aspect.
4 FEITEN
4.1 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Deze feiten zijn:
2.1 (…)
2.2 Klager verleende aanvankelijk als piketadvocaat en vervolgens als toegevoegd raadsman rechtsbijstand aan de heer X. De heer X bevond zich medio maart 2012 in voorlopige hechtenis in het Huis van Bewaring te Haarlem.
2.3 Op maandag 19 maart 2012 heeft verweerder op verzoek van de heer X laatstgenoemde bezocht in het Huis van Bewaring zonder voorafgaand overleg hierover te hebben gehad met klager. Tevens heeft hij zich die dag schriftelijk als advocaat van de heer X geïntroduceerd bij de Rechtbank Alkmaar.
2.4 Op 19 maart 2012 ontving klager om 17.04 uur een faxbrief van verweerder met de volgende inhoud:
"tot mij wendde zich [de heer X] vanuit het Huis van Bewaring de Haarlem en hij verzocht mij de behartiging van zijn belangen in de strafzaak bij de Rechtbank Alkmaar van U over te nemen. Ik heb in zijn verzoek reeds bewilligd.
Ik verzoek U mij het schaduwdossier te doen toekomen en mij in het bezit te stellen van een deugdelijke inzichtelijke uren- en kilometerspecificatie, alsmede van de toevoegingsbescheiden. Ik zal U na afloop van de zaak een verrekeningsvoorstel doen toekomen (…)"
2.5 Bij brief van 20 maart 2012 heeft klager het dossier van de heer X aan verweerder doen toekomen. In voormelde brief heeft klager aan verweerder geschreven:
"Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 19 maart 2012 zend ik U hierbij het dossier in bovengenoemde zaak.
Ingesloten treft U tevens aan de last tot toevoeging alsmede de toevoeging met het verzoek voor mutatie zorg te dragen.
Tevens zend ik U hierbij mijn urenstaat met het verzoek na afloop van de zaak mij een verrekeningsvoorstel te doen toekomen (…)"
2.6 Omdat enige reactie van verweerder uitbleef, heeft klager verweerder bij brieven van 16 oktober 2012, 15 augustus 2013, 15 oktober 2013 en 21 januari 2014 gerappelleerd, op welke brieven verweerder niet heeft gereageerd. Evenmin heeft verweerder gereageerd op verschillende terugbelverzoeken. Bij brief van 25 maart 2014 heeft klager verweerder een klacht bij de deken in het vooruitzicht gesteld als hij niet binnen een week nadien zou reageren.
2.7 Bij e-mail van 25 maart 2014 heeft verweerder aan klager een voorstel gedaan tot verrekening van de toevoegingsvergoeding. In voormeld voorstel heeft verweerder laten weten niet akkoord te gaan met de door klager uiteengezette urenspecificatie van zijn werkzaamheden.
2.8 Vervolgens is tussen klager en verweerder een discussie ontstaan over de verrekening van de toevoegingsvergoeding. Partijen zijn het erover eens de reistijd- en kilometervergoeding te delen.
2.9 Bij brief van 2 juni 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
5. BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen een aantal uitlatingen die hij volgens het proces verbaal (pagina 2 onderaan) ter zitting van de raad zou hebben gedaan. Dit bezwaar is ingetrokken nadat het hof verweerder heeft toegezegd bij de verdere beoordeling geen acht te slaan op die gewraakte uitlatingen.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a) is de grief in de kern dat de raad dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard omdat verweerder voor zijn handelen zijn excuses heeft aangeboden.
5.3 Deze grief wordt tevergeefs voorgedragen. Vaststaat dat verweerder in de periode van 16 oktober 2012 tot 25 maart 2014 ondanks in ieder geval vier schriftelijke verzoeken daartoe van klager niet heeft gereageerd op een redelijk verzoek om tot verrekening van een toevoegingsvergoeding over te gaan. Voor dit gedrag heeft verweerder geen (toereikende) verklaring kunnen geven. Terecht heeft de raad overwogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de welwillende houding die advocaten onderling ten opzichte van elkaar dienen aan te nemen. Een later door hem gemaakt excuus voor dit handelen neemt het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet weg.
5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel b) is de grief dat de raad hem ten onrechte verwijt dat hij zich heeft gehouden aan de “oekaze” van de deken en miskent dat hij een alleszins redelijk voorstel tot verrekening aan klager heeft gedaan dat slechts € 50,- afwijkt van de uiteindelijk ter zitting van de raad getroffen regeling.
De grieven gaan naar het oordeel van het hof langs de kern van dit klachtonderdeel.
Vaststaat dat klager naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van verweerder d.d. 19 maart 2012 de daaropvolgende dag, 20 maart 2012 aan verweerder een urenstaat heeft doen toekomen. Verweerder heeft niet eerder dan bij mail van 25 maart 2014 (dus bijna twee jaar later) de opgave van klager zoals blijkt uit de verstrekte urenstaat ter discussie gesteld. Ter zitting bij het hof heeft verweerder geen andere verklaring voor dit tijdsverloop gegeven dan dat dit “uit tegenzin” was.
Het hof is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de welwillende houding die advocaten onderling ten opzichte van elkaar dienen aan te nemen door, nadat klager direct gevolg heeft gegeven aan het verzoek van verweerder om het dossier met urenstaat aan hem te verstrekken, pas twee jaar later, zonder voor dit tijdsverloop een valide redenen te hebben, de door klager verstrekte urenstaat nog eens ter discussie te stellen. Daaraan doet niet af dat klager ook discussiepunten ter zake van de verrekening van de toevoegingsvergoeding heeft opgeworpen.
5.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c) wordt door verweerder als eerste grief aangevoerd dat de klacht tardief is. De grief is terecht voorgedragen. Klager heeft naar aanleiding van het verzoek van verweerder om de zaak aan hem over te dragen direct en actief aan deze overdracht meegewerkt door het dossier (met urenstaat) zonder enig voorbehoud aan verweerder over te dragen. Verweerder heeft verder in zijn beroepschrift aangevoerd dat klager op 19 maart 2012 al op de hoogte was van (de wijze van) overname en daarover bij verweerder niet eerder dan 21 augustus 2014 heeft geklaagd. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat klager zijn recht te klagen over de door hem gestelde gang van zaken heeft verwerkt. Het is inderdaad vaste jurisprudentie van het hof dat bij overname van een zaak daadwerkelijk overleg plaats dient te vinden met de voorgaand raadsman voordat de cliënt in het huis van bewaring wordt bezocht. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt het hof dat klager pas meer dan twee jaar na dato voor het eerst over de wijze van overname door verweerder heeft geklaagd. Ten tijde van de overname heeft klager niet aangegeven het niet eens te zijn met de wijze waarop dit gebeurde. Voorts heeft klager niet voldaan aan de terugbelverzoeken van verweerder. Gelet hierop heeft klager zijn recht verspeeld hier nu nog een beroep op te doen. Het hof komt daarom aan een inhoudelijke bespreking van deze klacht niet toe. De door verweerder gedane verzoeken om het onderzoek te heropenen en prejudiciële vragen te stellen zijn daarom niet opportuun en worden door het hof afgewezen.
5.6 Nu het hof klachtonderdeel c tardief acht, acht het hof een minder zware maatregel op zijn plaats dan de raad heeft opgelegd. Het hof zal volstaan met het opleggen van de maatregel van een enkele waarschuwing.
5.7 De beslissing van de raad zal alleen worden vernietigd voor zover klachtonderdeel c gegrond is verklaard en het de opgelegde maatregel betreft. Het hof zal de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 maart 2015, onder nummer 14-306A voor zover daarin klachtonderdeel c gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd;
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
- legt op de maatregel van een enkele waarschuwing;
- bekrachtigt de beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.D. Kiers-Becking, I.E.M. Sutorius en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 16 november 2015.