Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:213

Zaaknummer

17-176

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klacht over eigen advocaat inzake kwaliteit dienstverlening. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 december 2017

in de zaak 17-176

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 mei 2017 op de klacht van:

 

klaagster

tegen:

verweerder

 

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 juli 2016 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) van 27 februari 2017, met kenmerk 16-0205, door de raad ontvangen op 28 februari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 15 mei 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing dezelfde dag is verzonden aan partijen.

1.4    Bij brief van 14 juni 2017, aangevuld bij mail van 5 juli 2017, met bijlagen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017 in aanwezigheid van klaagster, haar partner en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven. Verder heeft de raad kennisgenomen van het namens klaagster ingediende verzetschrift, genoemd onder 1.4.

 

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft in haar verzetschrift kritiek geuit op de wijze waarop de voorzitter op twee punten de feiten heeft vastgesteld, te weten omtrent de wijze waarop het contact tussen klaagster en verweerder tot stand kwam en omtrent hetgeen klaagster met het instellen van hoger beroep wenste te bereiken. Deze kritiekpunten zijn voor een goed begrip van de klacht en de beoordeling daarvan niet van belang, zodat zij verder buiten bespreking blijven.

 

3.    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in. De voorzitter heeft de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard, terwijl klaagster de klacht goed heeft onderbouwd, in het bijzonder op het punt dat verweerder onvoldoende kwaliteit heeft geleverd in de procedure en in de schikkingsonderhandelingen.

 

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.2    Ter zitting heeft klaagster nog gepreciseerd dat zij met klachtonderdeel c vooral bedoelde, dat verweerder ten onrechte niet heeft geadviseerd (ook) een andere weg te bewandelen dan de gevoerde procedure op grond van boek 1 BW. Naar het oordeel van de raad vindt dit betoog geen steun in de feiten. Uit een door klaagster overgelegde mail van 5 januari 2016 van verweerder aan – kennelijk – de advocaat van de wederpartij blijkt immers dat verweerder klaagster heeft “geïnformeerd over de goede en kwade kansen in deze alsook over het feit dat indien partijen er in onderling overleg niet uitkomen, er zeer waarschijnlijk nog jaren zal moeten worden geprocedeerd met alle kosten van dien. Naast het pensioenverweer en het te behandelen alimentatieverzoek, zal eventueel ook nog een procedure in zake een schadevergoeding moeten volgen.”  Ook blijkt daaruit dat verweerder aan de wederpartij kennelijk met instemming van klaagster een concreet en reëel schikkingsvoorstel heeft gedaan. De raad concludeert dat verweerder wel degelijk heeft geadviseerd om een andere weg te bewandelen dan de lopende procedure en daarop ook actie heeft ondernomen. Dat partijen het vervolgens kennelijk over een schikking niet eens zijn geworden, kan verweerder niet worden verweten. Verder is de raad van oordeel dat verweerder duidelijk aan klaagster heeft uitgelegd waarom hij niets zag in de strafrechtelijke weg die klaagster voorstelde. Met deze adviezen en handelwijze heeft verweerder voldaan aan de professionele standaard.

4.3    Ook de overige door klaagster aangevoerde gronden kunnen niet slagen en de raad oordeelt dan ook dat de voorzitter de klacht terecht, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c, Advocatenwet kennelijk ongegrond heeft geacht.

4.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, M.W. Veldhuijsen, P.P. Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2017.

 

griffier                                                                   voorzitter

 

Bij afwezigheid van mr. M.A.H. Verburgh is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden d.d. 4 december 2017