Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:213
Zaaknummer
160135
Inhoudsindicatie
Drie klachtonderdelen zijn niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en één wegens het feit dat de raad daarover eerder al heeft geoordeeld. Klacht over urenverantwoording en uurtarief is ook in hoger beroep ongegrond omdat verweerder deze voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Het hof overweegt overigens dat de handelwijze van verweerder zoals hij ter zitting heeft gemeld (“ik vraag standaard een toevoeging dan kan daar geen misverstand over bestaan. Ik houd wel mijn uren bij in een toevoegingszaak maar geef pas een specificatie aan de cliënt indien de toevoeging (achteraf) wordt ingetrokken”) voor verbetering vatbaar is. Immers in gevallen waarin eerst na geruime tijd (via een herbeoordeling of na afloop van de zaak) de toevoeging wordt ingetrokken, kan een niet eerder bekend gemaakte kostenopgave tot onbegrip bij een cliënt leiden. Van een zorgvuldig optredende advocaat in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt mag verlangd worden dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk op de mogelijkheid van een intrekking wijst en vervolgens de cliënt periodiek een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van de zaak. Ook overigens dient de advocaat tijdens de behandeling van de zaak zijn cliënt te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde bijstand indien de financiële omstandigheden van de cliënt daartoe aanleiding geven.
Uitspraak
Beslissing
van 21 november 2016
in de zaak 160135
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 25 april 2016, gewezen onder nummer 15-493, aan partijen toegezonden op 25 april 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en klachtonderdelen a, c en d niet-ontvankelijk.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:132.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 september 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder ten onrechte een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl klager op 15 december 2010 mondeling en schriftelijk heeft aangegeven dat hij niet wilde dat een toevoeging werd aangevraagd;
b) verweerder na het intrekken van de toevoeging aan klager een nota heeft gezonden zonder een toelichting op het gehanteerde uurtarief of het aantal uren dat in rekening is gebracht;
c) verweerder, naast het afwikkelen van de echtscheiding, zonder opdracht van klager werkzaamheden heeft verricht waaronder het instellen van nevenvorderingen;
d) verweerder met zijn insteek en aanpak van de zaak een hoop ellende en een puinhoop heeft aangericht. Verweerder heeft ondeugdelijke en onjuiste adviezen gegeven.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Het hof verwijst voor de feiten kortheidshalve naar de beslissing van de raad, nu tegen de vaststelling van die feiten geen grieven zijn gericht. Het hof neemt deze dan ook tot uitgangspunt.
4.2 Klager heeft in hoger beroep zijn klachten over het optreden van verweerder herhaald en verweerder heeft zijn verweer herhaald.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.
5.2 De raad heeft in zijn beslissing gemotiveerd en op goede gronden geoordeeld dat klachtonderdeel b ongegrond moet worden verklaard en dat klager in de onderdelen a, c en d niet ontvankelijk moet worden verklaard. Wat betreft onderdeel a vanwege de te late indiening van dit onderdeel en wat betreft c en d omdat daarover al is beslist in een eerdere klachtprocedure. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen en de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
5.3 Hert hof overweegt overigens dat de handelwijze van verweerder zoals hij ter zitting heeft gemeld (“ik vraag standaard een toevoeging dan kan daar geen misverstand over bestaan. Ik houd wel mijn uren bij in een toevoegingszaak maar geef pas een specificatie aan de cliënt indien de toevoeging (achteraf) wordt ingetrokken”) voor verbetering vatbaar is. Immers in gevallen waarin eerst na geruime tijd (via een herbeoordeling of na afloop van de zaak) de toevoeging wordt ingetrokken, kan een niet eerder bekend gemaakte kostenopgave tot onbegrip bij een cliënt leiden.
5.4 Van een zorgvuldig optredende advocaat in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt mag verlangd worden dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk op de mogelijkheid van een intrekking wijst en vervolgens de cliënt periodiek een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van de zaak. Ook overigens dient de advocaat tijdens de behandeling van de zaak zijn cliënt te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde bijstand indien de financiële omstandigheden van de cliënt daartoe aanleiding geven.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2016 onder nummer 15-493.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, J.R. Krol, C.A.M.J. Raymakers en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 november 2016.