Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-04-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4390
Zaaknummer
6546
Inhoudsindicatie
Verwijt opdracht anders dan bedoeld te hebben uitgevoerd, geen toevoeging te hebben aangevraagd en onnodig kosten te hebben gemaakt ongegrond. Niet-ontvankelijkheidsverweer in verband met onjuiste aanduiding vestigingsplaats van verweerder gepasseerd.
Uitspraak
Beslissing
van 15 april 2013
in de zaak 6546
naar aanleiding van het hoger beroep van:
Klager sub1
Klager sub2
tegen:
verweerder sub 1
verweerder sub 2
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 23 juli 2012, onder nummer 12-62, aan partijen toegezonden op 23 juli 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerders ongegrond is verklaard en klagers niet ontvankelijk zijn verklaard in hun klacht tegen het advocatenkantoor X. B.V. gevestigd te B..
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 21 augustus 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 februari 2013, waar verweerder sub1, mede namens verweerder sub 2 is verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders, althans verweerder sub 2 waar het de onderdelen e en f betreft, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerders althans verweerder sub 2 waar het de onderdelen e en f betreft:
a) Zonder recht of titel hebben bewerkstelligd dat het N. gelden bestemd voor klagers aan hen heeft overgemaakt, nu zij destijds geen opdracht meer hadden om als advocaat voor klagers op te treden,
b) In strijd met de gemaakte afspraak in 2006 niet direct alle beslagen hebben gelegd.
c) Klagers niet hebben gewezen op de mogelijkheid dat zij voor een toevoeging in aanmerking kwamen,
d) Terwijl zij wisten dat de wederpartij geen verhaal bood, desalniettemin zowel de verzekeringsmaatschappij als de tegenpartij kosten lieten maken waarvan ze konden vermoeden dat die kosten niet of amper verhaalbaar zouden zijn,
e) Ten onrechte zonder toestemming van klager sub II de gelden die verweerder sub II – onrechtmatig – had ontvangen van het N. heeft verrekend met de nog openstaande declaraties,
f) Verweerder sub II zonder toestemming van klager sub II heeft meegewerkt dat een vordering jegens klaagster sub I tevens op klager sub II kwam te rusten.
Nu geen grieven zijn gericht tegen de beslissing van de raad dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht tegen verweerster sub 3 (advocatenkantoor X. BV), heeft het appel geen betrekking op verweerster sub 3.
4 FEITEN
4.1 In overweging 2. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uit gegaan. Het hof neemt deze vaststelling over nu deze in appel, en voor zover in hoger beroep van belang, niet is betwist.
5 BEOORDELING
5.1 Alvorens de klachten van klagers, voor zover in appel gehandhaafd, te behandelen dient het hof een oordeel te geven over de door verweerders gestelde niet ontvankelijkheid en onbevoegdheid.
5.2 Het hof volgt verweerders hierin niet. Het enkele feit dat van een der verweerders de woonplaats in plaats van de vestigingsplaats is vermeld leidt niet tot niet ontvankelijkheid. Verweerder sub 2 wordt immers aangesproken over zijn gedrag als advocaat.
5.3 Ook het beroep op onbevoegdheid wordt verworpen. Ten tijde van het aanhangig maken van de tuchtprocedure trad klager sub 2 op als (indirect)bestuurder van klaagster sub 1. Beide partijen zijn in rechte betrokken en aan beide partijen is rechtsbijstand verleend, zodat beide partijen bevoegd zijn te klagen.
5.4 In het beroepschrift beklagen klagers zich er (voor het eerst) over dat de Deken een onjuist en incompleet dossier heeft overgelegd. Voorts betwisten klagers dat verweerder sub 1 hen als raadsman is ingeschakeld.
5.5 Het hof passeert deze stellingen. Klachten over de Deken kunnen in deze zaak niet aan de orde komen en voorts staat vast dat verweerder sub 1 met medeweten van klagers werkzaamheden heeft verricht waarop de klachten mede betrekking hebben.
5.6 Klachtonderdeel a.
Klagers blijven in appel van oordeel dat verweerders niet meer gerechtigd waren om namens hen op te treden op het moment dat zij zich wendden tot het N. en (terug)betaling van een waarborgsom verlangden.
Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond. Vaststaat dat via verweerders de waarborgsom was gestort en het beleid van het N. is er op gericht terug te betalen op de rekening waarvan het is ontvangen. Van eigen initiatief van verweerders is niet gebleken.
5.7 Klachtonderdeel b.
Ook in appel stellen klagers dat verweerders bij het leggen van beslagen in 2006 niet direct en dus onvoldoende voortvarend hebben gehandeld. Verweerders hebben dit gemotiveerd bestreden en klagers hebben dit onderdeel van hun klacht niet nader onderbouwd. In het beroepschrift stellen klagers weliswaar dat ten onrechte onder F. beslag is gelegd en dat door hun handelwijze verweerders een Kort Geding hebben uitgelokt, maar nu dit niet eerder aan de orde is gesteld en dan ook geen deel uitmaakt van de klachtbehandeling) in eerste aanleg, passeert het hof dit.
5.8 Klachtonderdeel c.
Met betrekking tot het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het achterwege laten van onderzoek naar de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand (4.3 en 4.6 van het appelschrift) overweegt het hof dat een dergelijk onderzoek achterwege kan blijven als een advocaat uit de voorhanden informatie genoegzaam kan afleiden dat zijn cliënt(en) daarvoor niet in aanmerking komt(komen). Verweerders hebben onbestreden gesteld dat de kosten van rechtsbijstand tot eind november 2006 zijn gedragen door een rechtsbijstandverzekeraar en dat er voor hen in de periode daarna geen enkele aanleiding was om te veronderstellen dat klagers voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zouden komen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat klagers uit hoofde van hun bedrijf respectievelijk beroep (het exploiteren van een deurwaarderskantoor en het ambt van deurwaarder) op de hoogte (moeten) zijn van de wet op de rechtsbijstand.
Ook de omvang van de vorderingen tussen klagers en Y. en het niet verstrekken van enig inzicht in de financiële situatie spelen een rol bij de beoordeling van de vraag of verweerders een dergelijk onderzoek dienden te doen.
5.9 Klachtonderdeel d.
Klagers herhalen de klacht, inhoudende dat verweerders kosten (lieten) maken terwijl zij wisten dat de wederpartij geen verhaal bood. Verweerders hebben dit opnieuw in appel bestreden en verwijzen naar de omstandigheid dat zij uit het feit dat Y. nadat hem de verplichting was opgelegd om voor een bedrag van omstreeks €178.000,- zekerheid te stellen dit op zeer korte termijn heeft gedaan, mochten afleiden dat er voldoende zekerheid was voor het verhaal van de vordering op Y. van klagers. Klagers onderbouwen ook dit onderdeel onvoldoende.
5.10 Klachtonderdeel e.
Verweerders hebben de waarborgsom ten dele onder de deken gestort en voor het overige aan klaagster sub 1 terugbetaald. Van verrekening is dan ook geen sprake, zodat de verweten gedraging zich in deze dan ook niet heeft voorgedaan.
5.11 Klachtonderdeel f.
Nu klagers in appel dit onderdeel van hun klacht nader hebben toegelicht dat dit in feite aldus moet worden begrepen dat verweerders voor klager sub I een toevoeging hadden moeten aanvragen, gaat het hof ervan uit dat de klacht onder f niet wordt gehandhaafd. Voor het niet aanvragen van een toevoeging ten behoeve van klager sub 1 wordt verwezen naar hetgeen onder klachtonderdeel c is beslist.
5.12 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van de raad – voor zover in appel aan de orde - moet worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem op 23 juli 2012, onder nummer 12-62 tussen partijen gewezen.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, E. Schutte en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013.