Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3618
Zaaknummer
6167
Inhoudsindicatie
Verwijt niet uit te zijn gegaan van juiste gegevens m.b.t. toevoegingsaanvrage ongegrond. Verwijt klager niet goed te hebben geinformeerd over mogelijkheden van toevoeging gegrond.waarschuwing
Uitspraak
Beslsissing van 22 juni 2012
in de zaak 6167
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 21 juni 2011, onder nummer 11-031Alk), aan partijen toegezonden op 21 juni 2011, waarbij, nadat de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond had verklaard, de raad het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter gegrond heeft verklaard en de klachtonderdelen a en b gegrond en de klachtonderdelen c en d ongegrond heeft verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing heeft opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- brief van klager van 19 maart 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij:
a) klager niet juist heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand;
b) verkeerde gegevens van klager heeft opgenomen in het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand;
c) klager niet juist heeft geïnformeerd over de vergoeding van de advocaatkosten door de wederpartij;
d) de procedure in hoger beroep met onvoldoende zorg heeft behandeld.
4 FEITEN
4.1 Verweerder heeft klager vanaf oktober 2006 als advocaat bijgestaan in een geschil met de werkgever van klager, die klager op staande voet had ontslagen. De opdracht van klager heeft verweerder bij zijn brief van 23 oktober 2006 schriftelijk aan klager bevestigd. In deze brief heeft verweerder ook meegedeeld dat hij een toevoeging voor klager zou aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft dezelfde dag een toevoeging voor klager aangevraagd. In de aanvraag is abusievelijk opgenomen dat klager alleenstaand was.
4.2 Bij beslissing van 10 november 2006 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging afgewezen met de vermelding dat bij de beslissing is uitgegaan van het fiscale inkomen van klager in 2004. Een exemplaar van de beslissing is rechtstreeks aan klager toegezonden. Bij brief van 15 november 2006 heeft verweerder aan klager bevestigd dat de aanvraag was afgewezen en heeft hij klager meegedeeld dat de advocaatkosten voor rekening van klager zouden komen.
4.3 Verweerder heeft vervolgens zijn werkzaamheden bij klager in rekening gebracht. Klager heeft een groot deel van de declaraties van verweerder betaald. Nadat een door de rechtbank Alkmaar gewezen vonnis tussen klager en zijn werkgever, waarbij naast doorbetaling van salaris aan klager een ontslagvergoeding werd toegekend, op 13 oktober 2009 door het gerechtshof in Amsterdam was vernietigd, heeft klager de verdere betaling van declaraties van verweerder achterwege gelaten.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof zal eerst het hoger beroep van verweerder en daarna het hoger beroep van klager behandelen.
5.2 Het hoger beroep van verweerder is gericht tegen de beslissing van de raad voor zover daarin de klachtonderdelen a en b gegrond zijn verklaard. Het hof zal, anders dan de raad, deze klachtonderdelen ieder afzonderlijk behandelen.
5.3 De grieven van verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a houden – kort samengevat - in dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat (1) verweerder klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging, (2) dat niet vaststaat of klager bij vermelding van de juiste gegevens wel of niet in aanmerking zou zijn gekomen voor gefinancierde rechtshulp, (3) dat verweerder ook in een later stadium de mogelijkheid van een toevoeging opnieuw met klager had moeten bespreken, (4) dat verweerder een nader onderzoek had moeten doen naar de reden waarom de toevoeging werd geweigerd en (5) dat verweerder daarom jegens klager niet de zorg in acht heeft genomen die van hem mocht worden verwacht. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
5.4 Verweerder ontkent niet dat hij met klager geen overleg heeft gepleegd over de afwijzende beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand. Hij heeft volstaan met zijn brief aan klager van 15 november 2006 waarin hij aan klager heeft meegedeeld dat het vastgestelde inkomen van klager “boven de wettelijke normen ligt” en dat de advocaatkosten daarom “in beginsel” voor rekening van klager zouden komen. Meer in het bijzonder heeft verweerder klager niet gewezen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging hoewel daarvoor – mede in aanmerking genomen het in oktober 2006 aan klager gegeven ontslag op staande voet – voldoende aanleiding bestond. Dat klager als gevolg van zijn neveninkomsten ook bij een peiljaarverlegging geen aanspraak zou hebben gehad op een toevoeging, is gelet op hetgeen klager daartegen heeft aangevoerd, niet komen vast te staan en verhoudt zich ook niet met de gegevens die in de beslissing waarbij het verzoek om een toevoeging is afgewezen over de (neven)inkomsten van klager is opgenomen.
5.5 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt reeds dat de grieven van verweerder geen doel treffen en dat de raad klachtonderdeel a terecht gegrond heeft verklaard. De overige grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad op dit klachtonderdeel behoeven daarom geen verdere bespreking meer.
5.6 De grief van verweerder tegen klachtonderdeel b houdt – kort samengevat – in dat klager eerst na verloop van vier jaar, bij gelegenheid van de indiening van de klacht, heeft gewezen op de foutieve vermelding in de aanvraag voor een toevoeging, een omstandigheid waarvan verweerder zich niet eerder bewust is geweest. Deze grief treft doel. Gelet op de omstandigheid dat klager rechtstreeks van de Raad voor Rechtsbijstand een afschrift heeft ontvangen van de beslissing, waaruit de verkeerde vermelding blijkt, had het op de weg van klager gelegen om verweerder tijdig op deze foutieve vermelding te wijzen, hetgeen klager heeft nagelaten. Onder deze omstandigheden heeft de omstandigheid dat in de aanvraag een foutieve vermelding is opgenomen niet tot gevolg dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.7 De grieven van klager tegen de ongegrondverklaring door de raad van de klachtonderdelen c en d zijn ongegrond. Verweerder heeft in zijn brief van 23 oktober 2006 op toereikende wijze aan klager bevestigd welke kosten voor rekening van klager zouden komen als geen toevoeging aan klager zou worden verleend. Dat de advocaatkosten mogelijk (namelijk in het geval van een minnelijke regeling), maar niet zeker, ten laste van de werkgever van klager zouden kunnen gebracht, heeft verweerder bij zijn brief van 15 november 2006 aan klager eveneens voldoende duidelijk uiteen gezet. Tenslotte verenigt het hof zich met het oordeel van de raad dat niet is gebleken dat de dienstverlening door verweerder bij de behandeling van het hoger beroep, zo onvoldoende is geweest dat het de (marginale) toets door het hof niet kan doorstaan.
5.8 De conclusie is dat het hof de beslissing van de raad zal vernietigen, doch slechts voor zover klachtonderdeel b daarbij gegrond is verklaard. Klachtonderdeel b zal ongegrond worden verklaard.
5.9 De door de raad aan verweerder opgelegde maatregel van enkele waarschuwing acht het hof passend en zal daarom worden gehandhaafd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 juni 2011, gewezen onder nummer 11-031Alk, doch slechts voor zover klachtonderdeel b gegrond is verklaard;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, A.D.R.M. Boumans en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.