Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:231

Zaaknummer

7345

Inhoudsindicatie

Diverse verwijten over de kwaliteit van de dienstverlening en de bejegening. Ongegrond. (Klacht door de raad al gegrond verklaard inhoudende dat verweerder klager ten onrechte afstand had laten doen van het recht op toevoeging te procederen, waarschuwing).

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 juni 2015

in de zaak 7345

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 oktober 2014, onder nummer 14-106A, aan partijen toegezonden op 20 oktober 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gedeeltelijk gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:281.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2015, waar beide partijen zijn verschenen en hun standpunt hebben toegelicht.

3    KLACHT

3.1    Voor zover in hoger beroep nog van belang houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

b.    heeft geweigerd de verificatievergadering in het faillissement van de schuldenaar van klager te bezoeken zonder voorafgaande betaling van klager aan verweerder;

d.    klager onvriendelijk heeft bejegend en hem heeft uitgescholden en zijn secretaresse aan klager heeft laten meedelen dat verweerder niet op kantoor was, terwijl verweerder wél op kantoor was;

h.    klager telefonisch andere mededelingen heeft gedaan dan door verweerder op papier aan klager zijn bevestigd;

i.    zijn werkzaamheden voor klager op een ontijdig moment heeft neergelegd, te weten enkele dagen voor de voor klager belangrijke verificatievergadering;

j.    de tussen klager en verweerder bestaande overeenkomst heeft vervalst door het plaatsen van een kruisje op de overeenkomst bij de zin dat klager afstand doet van het recht op gefinancierde rechtsbijstand en instemt met juridische dienstverlening op basis van nader te noemen afspraken nadat klager de overeenkomst had getekend.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Zeer kort weergegeven, heeft verweerder klager bijgestaan om een grote bij arrest aan klager toegewezen geldsom uit het faillissement van de debiteur van klager te verkrijgen. Verweerder trad aanvankelijk op toevoegingsbasis op voor klager, maar tussen hen was de afspraak gemaakt dat verweerder, als (een aanzienlijk deel van) de vordering werd voldaan, de toevoeging zou worden ingeleverd en verweerder aan klager een uurtarief van € 185,-- zou berekenen. Over de uitvoering van die afspraak is tussen klager en verweerder een geschil ontstaan, als gevolg waarvan verweerder op 3 januari 2014 zijn opdracht heeft neergelegd.

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel j. overweegt het hof dat inderdaad op een van de exemplaren van de overeenkomst is aangekruist dat cliënt afstand doet van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en instemt met bijstand op basis van de in de overeenkomst genoemde afspraken. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de opdrachtbevestiging zou hebben vervalst door na de ondertekening door klager nog een kruisje op de overeenkomst te plaatsen. Daarbij komt dat door verweerder ten behoeve van klager daadwerkelijk een toevoeging is aangevraagd, zodat de aangekruiste passage in feite betekenis mist,  en dat verweerder zich er nimmer op beroepen heeft dat klager afstand zou hebben gedaan van het recht op gefinancierde bijstand.

5.2    Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. Het hof merkt daarbij nog op dat verweerder in zijn email aan klager van 3 januari 2014 nog argumenten voor klager heeft aangedragen die klager bij de verificatievergadering zou kunnen gebruiken, en heeft aangeboden die op schrift te stellen als klager dat zou verzoeken. Kennelijk heeft klager, die inmiddels een andere advocaat had, dat niet gedaan. Klager kan aan verweerder niet verwijten dat hij, klager, problemen heeft gekregen met zijn volgende advocaat, zoals klager heeft gesteld.

5.3    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van   20 oktober 2014, gewezen onder nummer 14-106A .

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J.L.F. Schakenraad, M.L.J.C. van Emden-Geenen en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.