Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:325
Zaaknummer
7535
Inhoudsindicatie
Advocaat kon redelijkerwijze het standpunt huldigen dat met de eindbeschikking en met het mislukken van het viergesprek de verleende toevoeging was uitgewerkt zodat het haar vrij stond met klaagster afspraken te maken over de financiering van een nieuwe (bij de rechtbank) te voeren procedure. Niet in strijd met gedragsregel 24 lid 2 gehandeld.
Uitspraak
Beslissing
van 20 november 2015
in de zaak 7535
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
voorheen advocaat
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch (verder: de raad) van 20 april 2015, onder nummer L 183/2014, aan partijen toegezonden op 20 april 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:100.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 mei 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster;
- de brief van verweerster met bijlagen d.d. 4 september 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 september 2015, waar klaagster, vergezeld van mr. M, en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij ten onrechte de rechtsbijstand op gefinancierde basis heeft beëindigd en omgezet in rechtshulp op betalende basis.
4 FEITEN
De raad is bij zijn beslissing, voor zover hier van belang, uitgegaan van de volgende feiten.
Verweerster heeft klaagster van 22 februari 2010 tot 17 juli 2013 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen en in een hoger beroepsprocedure in de echtscheidingszaak (hof: dit hoger beroep betrof de alimentatie). Verweerster heeft voor klaagster d.d. 26 februari 2010 een toevoeging aangevraagd welke door de Raad voor Rechtsbijstand is verleend (hof: zaakcode en zaakomschrijving: P010 echtscheiding met nevenvorderingen). Op 2 februari 2011 is de echtscheidings-beschikking gegeven. De onderhandelingen omtrent de verdeling waren op dat moment nog in volle gang. Tijdens een gesprek op 22 maart 2011 (hof: na afloop van een mislukt viergesprek over de boedelverdeling) heeft verweerster met klaagster besproken dat zij haar toekomstige werkzaamheden voor klaagster niet meer op basis van de toevoeging maar enkel op betalende basis zou verrichten. Verweerster heeft dit diezelfde dag aan klaagster bevestigd als ook haar instemming met deze gang van zaken. Klaagster heeft zich op 13 november 2012 akkoord verklaard met betrekking tot een voorschotbetaling van EUR 2.000,-. Bij brief van 14 november 2012 heeft verweerster die afspraak aan klaagster bevestigd middels toezending van een voorschotdeclaratie.
Het hof voegt hieraan toe dat, zo bleek op de zitting in hoger beroep, de echtscheidingsbeschikking een zogenaamde eindbeschikking is, waarin de echtscheiding werd uitgesproken, een alimentatiebeslissing is gegeven en de verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris werd bevolen.
5 BEOORDELING
5.1. De raad heeft zijn beslissing gegrond op de volgende overweging:
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de toevoeging in de onderhavige zaak is verleend ter zake van een echtscheiding met nevenvorderingen waaronder de verdeling van de boedel. Toen op 2 februari 2011 de echtscheidingsbeschikking werd gewezen, was die verdeling nog niet rond en diende daarover door partijen verder te worden onderhandeld. Naar het oordeel van de raad vielen deze werkzaamheden onder het bereik van de aan klaagster verleende toevoeging en mocht verweerster gelet op het bepaalde in artikel 24, tweede lid van de gedragsregels, haar werkzaamheden niet voortzetten op betalende basis. Evenmin was dit verweerster toegestaan op grond van artikel 24, derde lid, van de gedragsregels. Dat klaagster hiermee schriftelijk akkoord is gegaan, doet hier niet aan af. Laatstgenoemde bepaling ziet immers op de situatie waarin een cliënt reeds op voorhand afziet van gefinancierde rechtshulp en het aanvragen daarvan en niet op de mogelijkheid om een zaak waarin eenmaal een toevoeging is verleend, zonder intrekking van de aanvraag, op betalende basis voort te zetten. Gelet hierop heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.2. Gedragsregel 24 lid 2 luidt:
De advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, (…).
5.3. Verweerster heeft aangevoerd dat de gefactureerde werkzaamheden niet vielen onder het bereik van de voor de echtscheiding verleende toevoeging. Wel erkent zij dat in een situatie als de onderhavige – waarin voor de boedelverdeling werd verwezen naar de notaris – het nawerk, zoals het vier-gesprek over de boedelverdeling onder het bereik van de afgegeven toevoeging valt. Maar omdat het viergesprek was mislukt en de conclusie werd getrokken dat een afzonderlijke boedelverdelingsprocedure zou moeten worden gevoerd, is er, aldus verweerster, sprake van een nieuwe situatie. Voor de te voeren procedure zou een nieuwe toevoeging aangevraagd kunnen worden. Verweerster was niet bereid die procedure onder verband van toevoeging te voeren.
5.4. Naar het oordeel van het hof kon verweerster redelijkerwijze het standpunt huldigen dat met de eindbeschikking en met het mislukken van het viergesprek de verleende (echtscheidings)toevoeging (ook ten aanzien van de boedelverdeling) was uitgewerkt zodat het haar vrij stond met klaagster afspraken te maken over de financiering van een nieuwe (bij de rechtbank) te voeren procedure. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerster derhalve niet in strijd met gedragsregel 24 lid 2 heeft gehandeld. Bovendien is bij dit standpunt niet voldaan aan de klachtomschrijving: verweerster heeft de rechtsbijstand op gefinancierde basis niet beëindigd en omgezet in rechtshulp op betalende basis. In het midden kan blijven of de behandeling bij de notaris onder het bereik van de (echtscheidings)toevoeging viel.
5.5. De beslissing van de raad zal worden vernietigd en de klacht zal ongegrond worden verklaard.
5.6. Wel merkt het hof nog op dat het tijdstip waarop verweerster de financiering aan de orde heeft gesteld, direct na afloop van een mislukt viergesprek, niet erg gelukkig is gekozen en dat klaagster onvoldoende tijd voor bezinning is gegund. Bovendien heeft verweerster klaagster er ten onrechte niet op gewezen dat een andere advocaat haar wellicht wel onder toevoegingsverband zou hebben willen bijstaan. Deze kwesties vallen evenwel buiten de klachtomschrijving en kunnen derhalve niet leiden tot gegrondverklaring van de klacht.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, M.L. Weerkamp en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 november 2015.