Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3592

Zaaknummer

6084

Inhoudsindicatie

Verwijt klager niet op mogelijkheid van een toevoeging te hebben gewezen. Gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 13 juli 2012

in de zaak 6084

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 28 maart 2011, onder nummer R.3402/10.32, aan partijen toegezonden op 29 maart 2011, waarbij met betrekking tot een klacht van klager, mede ingediend namens zijn moeder, tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager mede namens zijn moeder, van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 28 april 2011 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 april 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak, gelijktijdig met de zaak onder nummer 6085, mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 mei 2012, waar klager vergezeld van zijn dochter en verweerder en mr. X., zijn verschenen. Klager heeft mede gepleit aan de hand van een pleitnota en daarbij met instemming van verweerder nog enkele stukken overgelegd.

2.4    Klager heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling het verzoek gedaan om de behandeling aan te houden, gezien de door hem ervaren moeilijkheden bij het voorbereiden van de zaak, waardoor hij thans nog niet klaar is met de voorbereiding. Verweerder heeft zich tegen het verzochte uitstel verzet omdat de klachtprocedure al lang loopt. Na beraad heeft het hof het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen. Verweerder heeft klager bijgestaan vanaf 2007 tot 2009 en de klacht dateert uit die periode, zodat klager voldoende tijd heeft gehad zich in deze voor te bereiden.

3    KLACHT

Klager verwijt verweerder dat hij:

a.     in de zaak van klager tegen de R. de mogelijkheid van een toevoeging heeft verzwegen;

b.    regelmatig moedwillig letsel aan zijn moeder heeft toegebracht door zich niet te houden aan de afspraak dat alle contacten en communicatie met betrekking tot haar zaak via klager zouden verlopen;

c.    in strijd met gedragsregel 28 contractuele zekerheid op het woonhuis van zijn moeder heeft afgedwongen voor betaling van de door haar verschuldigde declaraties.

d.    na betwisting van de declaraties in de zaak van zijn moeder ten onrechte geen begrotingsprocedure is begonnen en ook geen informatie heeft verschaft over de bestaande regelingen bij bezwaar tegen declaraties

       Het hoger beroep van klager richt zich tegen de ongegrond verklaring door de raad van de klachtonderdelen b, c en d. Het hoger beroep van verweerder richt zich tegen de gegrond verklaring van klachtonderdeel a.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    In maart 2007 is verweerder klager rechtsbijstand gaan verlenen in een geschil met de R.. Het geschil betrof een vordering die de R. jegens klager had ingesteld op grond van een persoonlijke borgstelling van Euro 450.000,--, afgegeven ter financiering van de vennootschappen van klager die nadien failliet zijn gegaan.  Verweerder heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden voor klager noch op enig ander moment jegens klager de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand ter sprake gebracht. Verweerder heeft de behandeling van de zaak overgenomen van mr Y.. Het restant van het door klager aan mr Y. in deze zaak betaalde voorschot voor diens werkzaamheden is door mr Y. aan verweerder doorbetaald.  Nadien zijn aan klager nadere declaraties toegezonden die klager tot begin november 2007 heeft voldaan. Nadat aanvankelijk in maart 2008 een breuk is ontstaan tussen klager en verweerder, naar aanleiding van verwijten van klager jegens verweerder over de wijze van behandeling door verweerder van de zaak, heeft klager er voor gekozen de behandeling door verweerder te laten voortzetten en is in september 2008 een betalingsregeling getroffen. Eind december 2008 is een minnelijke regeling tussen klager en de R. tot stand gekomen.

4.3    De moeder van klager had ten behoeve van de vennootschappen van klager aan de R. zekerheid gegeven in de vorm van een derdenhypotheek op haar woning. Terzake is door verweerder, althans diens kantoor een procedure geëntameerd tegen de R.. Eind december 2008 is ook tussen de moeder van klager en de R. een minnelijke regeling tot stand gekomen. Op 25 mei 2009 is aan de moeder van klager de einddeclaratie gezonden. Ten aanzien van deze declaratie zijn aan haar betalingsverzoeken en sommaties gezonden.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a:

5.1    Verweerder stelt dat de klacht op dit onderdeel ten onrechte gegrond is verklaard nu gedragsregel 24 niet de strekking kan hebben dat iedere advocaat verplicht is tot onderzoek en overleg over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp, zodra een vermogende cliënt, die wereldwijd commerciële activiteiten ontplooit en in het bedrijfsleven met een imposante status is bedeeld, laat merken een declaratie niet te kunnen betalen. Verweerder wijst er in dat kader op dat klager eerder betalend van de diensten van mr Y. gebruik maakte en stipt de op het voorschot van mr Y. volgende declaraties heeft betaald tot een bedrag van zo’n Euro 35.000,-- , waarvan een gedeelte in contanten. Verweerder stelt verder dat klager daarnaast de indruk gaf een vooraanstaand zakenman met mondiale bedrijfsactiviteiten en een groot netwerk in illustere kringen te zijn en dat klager op verschillende momenten heeft aangegeven dat hij uit strategisch oogpunt jegens de R. beweerde dat hij armlastig was om verhaal op zijn vermogen te verhinderen, maar dat zijn financiële situatie aanmerkelijk minder dramatisch was. In dat licht bezien was er voor verweerder geen reden om met klager te spreken over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp ook niet toen klager jegens verweerder aangaf niet in staat te zijn de declaratie te betalen.

5.2    Klager wijst erop dat, gezien de verklaring van mr Y. dat hij het hele dossier aan verweerder heeft doen toekomen, er van uit kan worden gegaan dat verweerder vanaf het begin op de hoogte was van de slechte financiële situatie van klager. Klager verwijst daarbij met name naar een e-mail van hem aan mr Y. van 31 januari 2007. Het was verweerder bekend dat verweerder en zijn echtgenote over de jaren 2006, 2007 en 2008 geen inkomsten hadden, steeds verder in de schulden kwamen en geld moesten lenen om de declaraties van verweerder te betalen.

5.3    Verweerder ontkent voorafgaand aan de klachtprocedures de betreffende e-mail van 31 januari 2007 onder ogen te hebben gekregen, maar betwist niet dat klager op enig moment jegens hem heeft aangegeven geen financiële middelen te hebben om de declaraties van verweerder te voldoen.

5.4    Het geschil waarin verweerder klager bijstond betrof een vordering van de bank terzake een borgstelling in privé ten behoeve van de financiering van de vennootschappen van klager die failliet waren gegaan. Van advocaten mag  worden verlangd dat zij bij het onderzoeken van de mogelijkheid voor gefinancierde rechtshulp een grote mate van zorgvuldigheid betrachten. Dit geldt te meer indien cliënten zich in verband met financiële moeilijkheden tot de advocaat wenden. Het hof is dan ook van oordeel dat, in het licht van het gegeven dat de ondernemingen van klager failliet waren en de aard en omvang van de voorliggende vordering van de R., verweerder minst genomen alert had moeten zijn op de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp. Dit ongeacht of verweerder nu wel of niet kennis had genomen van de hiervoor genoemde e-mail van 31 januari 2007. Voor zover al kan worden aangenomen dat onder de door verweerder geschetste omstandigheden deze alertheid er niet toe had hoeven te leiden de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp met klager te bespreken, dan had dat in ieder geval wel op de weg van verweerder gelegen vanaf het moment dat klager jegens verweerder heeft doen blijken van betalingsproblemen rond de door verweerder aan klager toegezonden declaraties. Het hof wijst in dit kader onder meer op het schrijven van verweerder aan klager van 11 december 2007 en het door klager voor akkoord getekend schrijven van verweerder van 9 september 2008..  Er zijn naar het oordeel van het hof, ondanks het aan mr. Y. betaalde voorschot, de aanvankelijke stipte betaling van declaraties en de uitstraling en strategie van klager zoals door verweerder geschetst, voldoende indicaties geweest die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om, zoals ook door de raad is overwogen, zoal niet in het begin dan toch tussentijds met klager over de mogelijkheid van een toevoeging te overleggen. Het hof verwerpt derhalve de grief van verweerder en bekrachtigt de beslissing van de raad op dit onderdeel.

Klachtonderdeel b:

5.5    Klager stelt terzake dat, ondanks de afspraak dat in verband met de broze gezondheid van zijn moeder, alle contacten via klager zouden lopen, verweerder heeft afgedwongen dat hij met de moeder van klager kon spreken en dat verweerder rechtstreeks contact met haar heeft gezocht waardoor verweerder moedwillig letsel aan haar heeft toegebracht.

5.6    Verweerder betwist dat hij met klager de afspraak heeft gemaakt dat alle contacten in de zaak van de moeder van klager via klager zouden lopen en stelt vanaf het begin duidelijk te hebben gemaakt dat in de zaak van de moeder niet klager, maar de moeder de cliënt van verweerder was en dat hij waar nodig contact met haar heeft gehad. Verweerder stelt verder dat hij altijd zo prudent mogelijk is omgegaan met de moeder en de door klager gestelde gezondheidstoestand van de moeder niet overeenkomt met de keren dat verweerder haar heeft ontmoet.

5.7    Nog afgezien van het gegeven dat verweerder de door klager gestelde afspraak gemotiveerd heeft betwist en het op zich ook niet aannemelijk is dat een advocaat toezegt in het geheel geen rechtsreeks contact met zijn cliënt te zullen hebben is het hof uit niets gebleken of aannemelijk geworden dat door het handelen van verweerder letsel is toegebracht aan de moeder van klager, noch dat bij verweerder enige intentie heeft bestaan om haar letsel toe te brengen. Het hof verwerpt dan ook het beroep tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel en zal ook op dit klachtonderdeel de beslissing van de raad bekrachtigen.

Klachtonderdeel c:

5.8    Namens zijn moeder verwijt klager verweerder dat deze contractuele zekerheid heeft afgedwongen op het woonhuis van klagers moeder ter zekerheid voor betaling van zijn declaraties. Verweerder heeft dit betwist en door klager is op geen enkele wijze onderbouwd, ook niet in hoger beroep, dat van de gestelde contractuele zekerheidsstelling daadwerkelijk sprake is geweest. Ook anderszins is daarvan niet gebleken, zodat reeds daarom de klacht op dit onderdeel ongegrond is en het daartegen gerichte beroep dient te worden verworpen.

Klachtonderdeel d:

5.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager, namens zijn moeder. verweerder dat deze geen begrotingsprocedure is begonnen ten aanzien van de aan zijn moeder toegezonden declaraties en ook geen informatie heeft verschaft over de bestaande regelingen bij bezwaar tegen een declaratie. Ter zitting van het hof heeft klager desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de reden voor de betwisting van de declaratie(s) in de zaak van zijn moeder is gelegen in het feit dat een jaar is gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding en het “fenomeen” van de toevoeging. De raad heeft dan ook op goede grond geoordeeld dat gedragsregel 27 in deze niet van toepassing is nu de hoogte van de declaratie(s) op zich zelf genomen niet ter discussie staat. Tegen de overweging van de raad dat het wel op de weg van verweerder had gelegen om klager en /of zijn moeder te wijzen op het bestaan van de regeling als zodanig, maar dat verweerder door dit na te laten onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is inhoudelijk niet gegriefd zodat het hof aan een beoordeling daarvan niet toekomt. De beslissing van de raad dient derhalve ook op dit onderdeel te worden bekrachtigd.

5.10     Het hof acht de door de raad opgelegde maatregel van een enkele waarschuwing  ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel a passend. Het hof zal de beslissing van de raad dan ook in zijn geheel bekrachtigen.         

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 28 maart 2011, gewezen onder nummer R. 3402/10.32.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet , voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J.S. Bouwens en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.