Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:19
Zaaknummer
6811
Inhoudsindicatie
Klacht over overdracht dossier ongegrond. Verweerder bezat geen originele stukken en heeft wat hij had aan de opvolgend advocaat verstrekt. Verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging en om een opdrachtbevestiging te zenden. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 10 januari 2014
in de zaak 6811
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 april 2013, onder nummer 12-293H, aan partijen toegezonden op 24 april 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder deels gegrond is verklaard, deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van voorwaardelijke schorsing van één maand opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4210.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 november 2013, waar zijn verschenen verweerder, bijgestaan door mr. X., en klaagster, bijgestaan door mr. Y.. Mr. X. en mr. Y. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet om de volgende redenen:
a) verweerder zou geweigerd hebben om het originele procesdossier over te dragen aan de nieuwe advocaat van klaagster;
b) verweerder zou mr. M. hebben gefaciliteerd bij het behandelen van zaken als ware bij advocaat, terwijl mr. M. dit niet meer mocht, nu hij geschrapt is;
c) verweerder zou niet hebben verteld aan klaagster dat mr. M. geschrapt was en niet meer als advocaat werkzaam mocht zijn, maar zou integendeel hebben meegewerkt aan het wekken van de schijn dat het niet ongebruikelijk was dat mr. M. als algemeen jurist voor de inhoudelijke behandeling, en verweerder als procesadvocaat voor de procesvoering verantwoordelijk was, en zou haar aldus hebben misleid;
d) het hoger beroep zou maar net goed zijn gegaan;
e) verweerder zou klaagster gevraagd hebben in te stemmen met het feit dat hij facturen inzake honorarium, griffierecht en overige verschotten stuurde naar mr. M., terwijl klaagster had aangegeven op zoek te zijn naar gefinancierde rechtsbijstand en verweerder ook niet specificeerde waaruit de facturen waren opgebouwd.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klaagster is pianiste en pianolerares. Klaagster is in 2011 in contact gekomen met mr. M., een voormalig advocaat, die als gevolg van een beslissing van de raad van het tableau geschrapt is, en die nadien onder de naam 'Juristenkantoor mr. [M.] algemeen juristen & belastingadviseurs' handelt.
4.3 Klaagster heeft aan mr. M. aangegeven dat zij juridische bijstand, op basis van toevoeging, zocht in verband met haar echtscheiding van haar voormalig echtgenoot. Zij zocht bijstand met betrekking tot het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake de alimentatie van haar dochter en haar, alsmede de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.4 Op 23 mei 2011 heeft mr. M. een e-mailbericht gestuurd aan klaagster met de volgende inhoud:
"[…] Hierbij refereer ik aan ons gesprek op mijn kantoor van afgelopen vrijdag.
U kon van mijn diensten geen gebruik maken aangezien ons kantoor alleen op betalende basis diensten verleent.
Wellicht dat er een andere oplossing is. Zoals u wellicht weet, zoek ik een goede pianolerares voor mijn zoontje [B.] van 8 jaar.
Wij zouden wellicht een regeling kunnen treffen aldus dat u mijn zoontje eens per week op zaterdagmiddag pianoles geeft en dat ik daartegen over uw belangen in uw zaak probeer te behartigen in die zin dat u geen honorarium hoeft te betalen.
Laat u mij even weten of u dit een goed idee vindt, waarna we een afspraak vooreerst voor u kunnen maken, bijvoorbeeld op woensdag 25 mei a.s. te 18.00 uur. De rest kunnen we dan bij die gelegenheid bespreken. […]"
4.5 Klaagster heeft positief op dit bericht gereageerd, en zij heeft op 25 mei 2011 een bespreking met mr. M. gehad. Naar aanleiding van dit gesprek heeft mr. M. op 25 mei 2011 klaagster een brief gestuurd met de volgende inhoud:
"[…] Hierbij refereer ik aan ons prettige gesprek van hedenmiddag. U heeft mij verzocht om in mijn hoedanigheid van algemeen jurist en belastingjurist uw juridische belangen verder te willen behartigen, in plaats van mevrouw [B. – de vorige advocaat van klaagster] te Haarlem.
In dat kader heb ik (zie kopie) de dossiers bij mevrouw [B.] opgevraagd en verzocht om een regeling met betrekking tot de betaling van hetgeen u nog aan haar verschuldigd bent.
Ik hoop de stukken snel te kunnen bestuderen en wij maakten een afspraak voor vrijdag 3 juni aanstaande ter bespreking, meer inhoudelijk, van uw zaak.
U hebt mij met name verzocht om appel in te stellen tegen de beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 20 april jl. met betrekking tot de alimentatie kwestie ten behoeve van [L.] en u. Daarnaast speelt nog de scheiding en deling van huwelijkse goederengemeenschap, waarvoor u mij eveneens hebt aangezocht.
Zoals u weet werk ik met een vaste procesadvocaat die de processtukken, die ik produceer, bij de Gerechten, in casu het Gerechtshof te Amsterdam, zal overleggen. Ter zake externe kosten in het appel dient u rekening te houden met griffierechten, eventuele deurwaarderskosten alsmede met een voorschot van de procesadvocaat voor zijn diensten. Ik zal u deze bedragen op het moment dat het appel in gereedheid is gebracht, doorberekenen. U moet rekenen op een externe kostennota van ongeveer € 950,-
Met betrekking tot mijn kosten geldt dat ik met een uurtarief van € 220,- exclusief 8% kantoorkosten en 19% BTW werk. Zoals overeengekomen treft u bijgaand mijn voorschotdeclaratie aan voor de eerste 10 uren.
Wij spraken af dat u deze nota voorshands en ten dele zult voldoen door verrekening van uw honorarium ten behoeve van het optreden als pianolerares van mijn zoontje [B.] ad € 40,- per resp. € 20,- per half uur.
Als ik wat meer tijd hebt kunt u mij ook onder handen nemen!
Indien u op enig moment enig bedrag aan mij kunt betalen, zal ik dat op prijs stellen. Ik heb echter de overtuiging dat wij daar wel samen uit zullen komen. […]
Nadat ik op 3 juni met u nader heb gesproken, zal ik het beroepschrift ten behoeve van de appelprocedure gaan opstellen. […]"
4.6 Op 26 mei 2011 heeft klaagster haar vorige advocaat, mr. B., verzocht het dossier naar mr. M. te sturen. Zij schrijft in haar e-mailbericht aan mr. B.: "Ik ben op de hoogte, dat zijn kantoor juridisch kantoor is, het is geen probleem, want mr. [M.] heeft verder alles goed kunnen regelen met het presenteren mij in de rechtbank."
4.7 Op 16 juni 2011 heeft mr. M. klaagster een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:
"Hierbij deel ik u mede, dat ik in beginsel mr. [verweerder], bereid heb gevonden om in uw zaak als procesadvocaat op te treden.
Zoals u weet redigeren wij zelf de processtukken en behandelen wij uw zaak zelf inhoudelijk, maar dient de procesadvocaat als een soort bode, die de processtukken via mij overlegd aan de Gerechten en tevens waar nodig u en mij vergezelt bij zittingen bij de Gerechten.
Het is mogelijk, dat de heer [verweerder] u hierover ook zelfstandig een bevestigingsbrief stuurt, die u desgewenst voor accoord gelieve te tekenen en te retourneren."
4.8 Op 5 juli 2011 heeft mr. M. klaagster een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:
"[…] In jou zaak, het appel inzake alimentatie wordt zowel door mij als mr. [verweerder] op dit moment gewerkt. Aangezien ik heden en morgen voor één deel in verband met mijn ziekte (ziekte van Crohn) is met name ook mr. [verweerder] doende met het appel.
Het kan zijn, dat hij jou belt met een paar vragen. Jij kunt hem gerust antwoorden in het belang van het te redigeren beroepschrift.
In het kader van het in te stellen hoger beroep, wijs ik erop, dat externe kosten verschuldigd zullen zijn, waaronder griffierechten ad € 495,- en voorschot procesadvocaat, dat ik voorlopig stel op € 595,- inclusief BTW (€ 500,- excl BTW). In totaal dient in het kader van het hoger beroep een bedrag ter zake van externe kosten (dus geen honorarium voor mij) een bedrag ad € 1090,- te worden voldaan. […]"
4.9 Op 12 dan wel 13 juli 2011 heeft mr. M. een brief gestuurd aan de advocaat van de wederpartij met een schikkingsvoorstel. De brief bevat de volgende passage:
"Ik verzoek u mij voor of uiterlijk op donderdag 13-7 aanstaande te berichten of uw cliënt dit voorstel aanvaardt. Mocht dat zo zijn, dan zal door cliënte worden afgezien van de appelprocedure. In het andere geval zal de klaarliggende appelschriftuur worden ingediend bij het Hof. […]"
4.10 Gemachtigde van klaagster in deze tuchtprocedure, mr. Y., heeft, nadat bekend werd dat mr. M. ziek was, gezocht naar een toevoegingsadvocaat die het hoger beroepschrift kon opstellen voor het aflopen van de termijn voor hoger beroep op 20 juli 2011. Zij is hier niet in geslaagd.
4.11 Op 14 juli 2011 heeft klaagster een e-mailbericht gestuurd aan verweerder met het verzoek om het hoger beroepschrift die dag of de volgende voor te bereiden. Zij schreef dat zij mr. M. ook op de hoogte had gesteld maar niet wist of hij, vanwege zijn ziekte, in staat was om het hoger beroepschrift voor te bereiden. Dezelfde dag stuurde klaagster een aantal punten naar verweerder die zij in het hoger beroepschrift opgenomen wilde hebben. Verweerder heeft dezelfde dag hierop gereageerd per e-mail, aangegeven dat hij zijn best zou doen maar niet kon garanderen dat het hoger beroepschrift de dag daarop klaar zou zijn. Hierop heeft verweerster weer gereageerd met het verzoek of thans haar gemachtigde, mr. De Waele, verweerder kon bellen. Verweerder en mr. Y. hebben vervolgens een telefoongesprek gevoerd, waarin mr. Y. verweerder heeft gevraagd hoe een en ander met de betaling zou zitten, nu verweerder inhoudelijk werk zou gaan verrichten.
4.12 Klaagster ontving op 15 juli 2011 een bericht van mr. M. met de volgende inhoud:
"Ik had. Zojuist contact met mr [verweerder] over uw hoger beroep en hoorde dat u en uw vriendin hun zorg hebben uitgesproken. Wilt u sv eerst het concept afwachten? Dan kunt u daarop zonodig reageren. Waarom uw vriendin de financiële afspraken tussen u en mij bespreekt is mij en raadsel nu ik u op dat punt alles heb bevestigd. U hoort. Tijdig over het concept […]"
4.13 Verweerder heeft op 15 juli 2011 het hoger beroepschrift per e-mail in concept gestuurd naar klaagster en mr. M., met mr. Y. in kopie. Het e-mailbericht vermeldt dat verweerder het stuk heeft opgesteld. Klaagster heeft op 18 juli 2011 commentaar gestuurd naar verweerder. Verweerder heeft klaagster op 19 juli 2011 bericht dat het hoger beroepschrift diezelfde dag per fax zou worden ingediend. Later die dag heeft verweerder klaagster, met mr. M. in kopie, per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd met de volgende inhoud:
"[…] In bovengenoemde zaak betreffende de verdeling heeft de heer [M.] mij gevraagd om voor u als procesadvocaat op te treden. Als procesadvocaat dien ik namens u – onder meer – de door mr. [M.] – in overleg met u opgestelde – processtukken in bij de rechtbank zodat de procedure op normale wijze kan worden gevoerd.
Ook zal ik ter zitting verschijnen. Voor wat betreft de inhoud van de processtukken ben ik niet het aanspreekpunt indien blijkt dat er zaken onjuist zijn weergegeven. Ter zitting kan ik, op basis van de aan mij verstrekte gegevens, eventueel een toelichting geven. Ik ben echter niet aansprakelijk (voor schade) indien blijkt dat er zaken onvoldoende zijn toegelicht. Mr. [M.] is en blijft uw aanspreekpunt. Correspondentie die ik ontvang van de rechtbank en / of wederpartij zal ik verzenden naar mr. [M.]. Hij zal de inhoud daarvan met u bespreken.
Voor wat betreft de uitvoering van mijn werkzaamheden zal ik mijn facturen (inzake honorarium, griffierecht en overige verschotten) verzenden naar mr. [M.]. De werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van uurtarief en uitdrukkelijk niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand.
Ik verzoek u vriendelijk mij te berichten dat u akkoord bent met de werkzaamheden die ik op verzoek van mr. [M.] voor u zal uitvoeren en de voorwaarden (met name de uitsluiting van aansprakelijkheid) waaronder die werkzaamheden worden uitgevoerd."
Klaagster heeft niet haar akkoord gegeven.
4.14 Op 22 juli 2011 heeft klaagster verweerder bericht dat zij een bedrag van € 495,- aan griffierecht en € 595,- aan voorschot voor verweerder naar de rekening van mr. M. had overgemaakt.
4.15 Op 7 september 2011 heeft klaagster een e-mailbericht gestuurd aan mr. M. en hem bericht dat zij naar een andere advocaat, mr. van B., was overgestapt. Mr. M. heeft op dit bericht gereageerd en gesteld dat klaagster met hem en verweerder diende af te rekenen: "Eerst na betaling van de eindnota, waaronder ook de nota's die mr. [verweerder] mij heeft gezonden, zal overdracht van de dossiers kunnen plaatsvinden." Dezelfde dag heeft mr. van B. per brief verweerder bericht dat klaagster haar verzocht had om de zaak over te nemen, en hem verzocht om de dossiers aan haar te doen toekomen. Op 8 september 2011 heeft verweerder hierop gereageerd, met het bericht dat hij bij zijn brief de procesdossiers zond. Het bleek dat verweerder alleen kopieën van de stuken uit het procesdossier had verzonden. Klaagster heeft verweerder op 20 september 2011 verzocht om ook de originelen te sturen. De nieuwe advocaat van klaagster, mr. van B. heeft dit verzoek op 27 september 2011 herhaald. Hierop heeft verweerder dezelfde dag gereageerd met de stelling dat hij alle stukken die hem ter hand waren gesteld had gestuurd naar mr. van B.
4.16 Bij brief met bijlagen van 6 oktober 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
4.17 Op 22 september 2011 althans 12 oktober 2011 heeft mr. [M.] het (volledige) originele procesdossier gestuurd naar klaagster.
5 DE BESTREDEN BESLISSING
5.1 De raad heeft in zijn bestreden beslissing het volgende overwogen.
5.2 Klachtonderdeel a is gegrond. De raad verwerpt het betoog van verweerder dat hij alle bij hem aanwezige stukken direct na het verzoek om overhandiging van het procesdossier heeft gestuurd naar mr. van B, de opvolgend advocaat. De relatie tussen klaagster en verweerder heeft te gelden als advocaat-cliënt relatie. Dat brengt met zich dat hij de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de hem toevertrouwde zaak draagt. Daarbij past niet dat verweerder er mee instemde dat het (originele) procesdossier bij mr. M. bleef en hij kennelijk genoegen nam met kopieën van het dossier. Dat feit kan verweerder dan ook niet tot verweer strekken tegen de klacht dat hij het procesdossier niet tijdig heeft overgedragen.
5.3 De raad heeft klaagster in de klachtonderdelen b en c niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is niet misleid. Haar is duidelijk gemaakt wat de verhouding was tussen de werkzaamheden die mr. M. zou verrichten en de werkzaamheden die verweerder zou verrichten. Ook is niet gebleken dat klaagster inhoudelijk slecht is bijgestaan. De klacht dat verweerder mr. M. gefaciliteerd heeft om zich te gedragen als ware hij advocaat overstijgt het in deze tuchtprocedure aan de orde zijnde persoonlijke belang van klaagster. Een voldoende eigen belang dat door de handelwijze van verweerder is geschaad is de raad niet gebleken.
5.4 De raad heeft klachtonderdeel d ongegrond verklaard. De raad overwoog dat niet is gesteld of gebleken dat het hoger beroepschrift inhoudelijk onder de maat was. Het beroepschrift is tijdig ingediend. Mede nu op 12 of 13 juli 2011 nog schikkingsonderhandelingen liepen is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
5.5 Klachtonderdeel e acht de raad gegrond. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. De relatie tussen klaagster en verweerder heeft te gelden als een advocaat-cliënt relatie. Klaagster heeft onbetwist gesteld dat zij, in ieder geval aanvankelijk, op zoek was naar gefinancierde bijstand. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of klaagster hiervoor in aanmerking kwam. Integendeel, hij heeft in zijn opdrachtbevestiging van 19 juli 2011 gesteld dat hij niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand werkte. Door klaagster te verzoeken er mee in te stemmen dat hij zijn facturen op basis van uurtarief zou versturen naar mr. M., zonder dit tarief te specificeren, heeft verweerder de financiële consequenties van zijn rechtsbijstand geheel onbepaald gelaten. Dat klaagster reeds afspraken met mr. M. over de honorering had gemaakt doet hier niet aan af, aangezien op verweerder de zelfstandige verplichting rustte om zorgvuldigheid te betrachten in zijn financiële aangelegenheden met klaagster. Ook heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan, doordat de afspraak van klaagster met mr. M., dat aan de bijstand van verweerder een vast bedrag ter grootte van € 595,-- verbonden zou zijn, niet te rijmen valt met de stelling in de opdrachtbevestiging van verweerder dat hij op basis van uurtarief werkte.
6 BEOORDELING VAN DE GRIEVEN
6.1 Het hoger beroep van verweerder richt zich tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen (a) en (e), alsmede tegen de opgelegde maatregel. Klaagster heeft geen hoger beroep ingesteld.
6.2 Ten aanzien van klachtonderdeel (a) voert verweerder aan dat het in de praktijk regelmatig voorkomt dat een advocaat handelt op basis van kopieën van stukken die hem door de cliënt ter beschikking zijn gesteld. Zolang de advocaat geen aanleiding heeft de juistheid van die kopieën in twijfel te trekken, is daar niets mis mee. Het blijkt ook niet dat de belangen van klaagster of de opvolgend advocaat door het afgeven van kopieën in plaats van originelen onaanvaardbaar zijn geschaad. Verweerder heeft zonder dralen de stukken die hij in zijn bezit had aan de opvolgend advocaat toegezonden en vervolgens geïntervenieerd bij mr. M. opdat deze ook de in zijn bezit zijnde stukken zou toezenden.
6.3 De grief slaagt. Niet in geschil is dat verweerder slechts over kopieën van de op de echtscheiding van klaagster betrekking hebbende stukken beschikte. Dat is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen voeren zijn niet gesteld of gebleken. Dat verweerder geen andere stukken dan hij in zijn bezit had kon toezenden, kan hem dan ook niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Evenmin is gebleken dat klaagster of de opvolgend advocaat er een specifiek belang bij hadden dat de originele stukken (terstond) aan deze laatste werden toegezonden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat klaagster er mee bekend was en er mee had ingestemd dat naast verweerder ook mr. M. haar zaak zou behandelen. Tegen deze achtergrond kan klaagster er zich niet met vrucht over beklagen dat verweerder niet over alle stukken beschikte.
6.4 De klacht is ongegrond. In het midden kan dan ook blijven of klaagster dit klachtonderdeel reeds bij de dekenbehandeling had ingetrokken en of zij daarop mocht terugkomen.
6.5 Ten aanzien van klachtonderdeel (e) voert verweerder aan dat niet duidelijk is of klaagster van gefinancierde rechtsbijstand gebruik wenste te maken en of zij daarvoor in aanmerking kwam. Ook voert verweerder aan dat hij klaagster geen honorarium in rekening heeft gebracht, omdat mr. M. deze, gelet op zijn ziekte, voor zijn rekening zou nemen. Dat mr. M. deze kosten wellicht aan klaagster heeft doorberekend is een kwestie tussen klaagster en mr. M. De opdrachtbevestiging van 19 juli 2011 heeft geen betrekking op de alimentatieprocedure, maar op de verdelingsprocedure, waarop de klacht geen betrekking heeft. Wel erkent verweerder dat hij in het hoger beroep van de alimentatieprocedure in het geheel geen opdrachtbevestiging heeft verzonden en dat hij in dit aspect van zijn praktijkuitvoering tekort is geschoten. Maar hiervoor gelden volgens verweerder wel enkele verzachtende omstandigheden, zoals de tijdsdruk waaronder het appel moest worden ingesteld en het feit dat het financiële aspect wel aan de orde is geweest in het telefoongesprek van verweerder met de gemachtigde van klaagster, mr. Y..
6.6 Het hof stelt voorop dat, ook al bestond er mogelijk geen contractuele relatie tussen klaagster en verweerder, verweerder onmiskenbaar als advocaat voor klaagster heeft opgetreden, zodat de norm van art. 46 Advocatenwet van toepassing is op de relatie tussen verweerder en klaagster. Verweerder bestrijdt dat ook niet.
6.7 De raad heeft terecht overwogen dat verweerder met klaagster had dienen te bespreken of zij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, zulks ongeacht of klaagster daarnaar ‘op zoek’ was. Hier doet zich immers niet de situatie voor dat de cliënt, na terdege te zijn geïnformeerd over de mogelijkheden om op basis van gefinancierde rechtsbijstand te worden bijgestaan, desbewust besluit daarvan af te zien. Ook is het hof niet gebleken dat verweerder er van uit mocht gaan dat klaagster in geen geval voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam.
6.8 De omstandigheid dat klaagster bepaalde financiële afspraken had gemaakt met mr. M., zelf geen advocaat, ontsloeg verweerder niet van de verplichting om klaagster op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand te wijzen. Indien dit anders zou zijn zou er immers een gat vallen in de bescherming waarop klaagster aanspraak kan maken: verweerder zou kunnen verwijzen naar mr. M. en mr. M. is niet gebonden aan de regels van het advocatentuchtrecht. De raad heeft dit onderdeel van de klacht terecht gegrond geoordeeld.
6.9 Nu verweerder erkent dat hij in de praktijkvoering tekort is geschoten door klaagster geen opdrachtbevestiging te sturen ter zake van het hoger beroep in het alimentatiegeschil, is ook dit onderdeel van de klacht gegrond. De door verweerder aangevoerde verzachtende omstandigheden doen daar op zichzelf niet aan af. Het hof zal hiermee bij de op te leggen maatregel rekening houden.
7 SLOTSOM EN MAATREGEL
7.1 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alleen klachtonderdeel (e) gegrond is. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het gegeven dat verweerder geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft, oordeelt het hof dat kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.
7.2 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de beslissing van de raad ten aanzien van verweerder op klachtonderdeel (a) en ten aanzien van de aan hem opgelegde maatregel dient te worden vernietigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 april 2013, in de zaak 12-293H, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en uitsluitend ten aanzien van de beslissing op klachtonderdeel (a) en de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel (a) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,
G.W.S. de Groot, S.A. Boele, R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van
mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.