Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:28

Zaaknummer

17-1023/DB/LI

Inhoudsindicatie

Kennelijk ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de zaak heeft behandeld of de zaak in 1992 is afgesloten en of de zaak ten tijde van het overlijden van mr X. reeds was afgesloten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  1 februari 2018

 

in de zaak 17-1023/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 12 december 2017 met kenmerk K17-079, door de raad ontvangen op 14 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klager is in 1989 een verkeersongeval overkomen, waarbij hij letsel aan zijn linker heup heeft opgelopen. Klager is in de letselschadezaak door mr. X , voormalig kantoorgenoot van verweerder, bijgestaan. Mr. X is in 2000 overleden.

1.2      Klager heeft zich bij brieven van 7 februari en 15 maart 2017 tot verweerder gewend met vragen over de afwikkeling van zijn letselschadezaak. Verweerder heeft klager bij brief dd. 15 maart 2017 geantwoord dat hij klager niet verder kon helpen, aangezien de zaak van klager zich begin jaren negentig had afgespeeld en het dossier inmiddels was vernietigd. Verweerder berichtte klager voorts dat een eventuele aanspraak op zijn kantoor verjaard was.

1.3      Bij brief dd. 18 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.     verweerder de letselschadezaak van klager niet juist heeft afgehandeld. Er dient nog steeds een definitieve schadevaststelling plaats te vinden.

2.     klager nimmer op de hoogte is gesteld van het overlijden van mr. X, terwijl zijn dossier nog niet was afgesloten.

Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht:

2.2         Mr. X heeft destijds tegen klager verklaard dat hij 15 tot 20 jaar zou wachten met de schadeafwikkeling omdat de schadevaststelling in het geval van klager gecompliceerd was. Klager is in afwachting van een definitieve afwikkeling akkoord gegaan met een voorschotbetaling.

 

3             VERWEER

3.1      Verweerder heeft nimmer een opdracht van klager gekregen en ook  nimmer voor klager een letselschadezaak in behandeling gehad.

3.2      Mr. X is in 2000 overleden. Het kantoor heeft de clienten in de lopende dossiers die door mr. X werden behandeld van zijn overlijden op de hoogte gesteld. Als klager toen niets heeft vernomen, is de enige conclusie dat zijn dossier toen was afgehandeld.

3.3      Klager heeft tijdens een telefoongesprek voorafgaand aan zijn brieven van 7 februari en 15 maart 2017 duidelijk gesproken over een vaststellingsovereenkomst. Klager heeft tegen verweerder verteld dat hij niet meer beschikte over deze vaststellingsovereenkomst.

3.4      Verweerder kan wegens gebrek aan wetenschap niet bevestigen dat er sprake was van slechts een voorschot. Het kantoor van verweerder houdt in ieder geval geen gelden onder zich welke bestemd waren voor klager, noch heeft (het kantoor van) verweerder de afgelopen 25 jaar gelden voor klager ontvangen.  

3.5      Klager heeft zich 26 jaar na het laatste contact met het kantoor van verweerder bij verweerder gemeld. De bewaarplicht voor de dossiers was toen ruimschoots verstreken. Nu het dossier is vernietigd kan verweerder niet meer vaststellen wie de wederpartij en de verzekeringsmaatschappij waren om daar eventueel stukken op te vragen.

 

4             BEOORDELING

4.1      Verweerder betwist een letselschadezaak van klager in behandeling te hebben gehad, terwijl klager stelt dat zowel mr. X als verweerder hem in zijn letselschadezaak hebben bijgestaan. In de door klager overgelegde stukken bevinden zich een drietal brieven die gericht lijken aan verweerder. De voorzitter heeft vastgesteld dat de voorletter overeenkomt met de voorletter van mr. X en dat de achternaam van mr. X en verweerder, op de beginletter na, gelijkluidend zijn. Niet kan worden uitgesloten dat er destijds bij de adressering sprake is geweest van een verschrijving. Gelet op de betwisting van verweerder en het ontbreken van verdere dossierstukken kan de voorzitter niet goed vaststellen of verweerder al dan niet werkzaamheden voor klager heeft verricht. De voorzitter overweegt voorts, dat de vraag of verweerder klager in de periode van 1989-1992 al dan niet heeft bijgestaan, voor de beantwoording van de vraag of de klacht van klager gegrond niet relevant is. De behandeling van de letselschadezaak heeft zich immers voorgedaan in de periode van 1989-1992 en klager heeft pas 25 jaar later weer contact opgenomen met (het kantoor van wijlen mr. X en) verweerder. Na een zo’n lange periode kan van een advocaat niet meer worden verwacht dat hij nog informatie kan verstrekken over de afwikkeling van een zaak. De voor (het kantoor van) verweerder geldende bewaartermijn was in de zaak van klager in 2017 ruimschoots verstreken.

4.2      Nu niet kan worden vastgesteld dat de zaak van klager in 1992 al dan niet is afgesloten, kan niet worden vastgesteld dat het verweerder in het eerste onderdeel verweten handelen, daargelaten de vraag of verweerder klager destijds al dan niet heeft bijgestaan, heeft plaatsgevonden, op grond waarvan het eerste onderdeel van de klacht niet tot gegrondheid kan leiden.

4.3      Ook het tweede onderdeel van de klacht kan niet tot gegrondheid leiden, nu op grond van het ontbreken van het dossier, niet kan worden vastgesteld dat het dossier in 2000 ten tijde van het overlijden van mr. X nog niet was afgerond.

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in beide onderdelen  kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op  1 februari 2018.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 februari 2018

                                                                        

verzonden aan:

-              klager

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch Postbus 1190, 4801 BD Breda.  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl