Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:343
Zaaknummer
7038
Inhoudsindicatie
Verwijt excessief te hebben gedeclareerd en ten onrechte geen toevoeging te hebben aangevraagd. Daartoe heeft verweerder onvoldoende ondernomen. Geen "verzwaring" van de maatregel op de grond dat niet gebleken is dat verweerder het onjuiste van zijn handelen heeft ingezien.
Uitspraak
Beslissing van 21 november 2014
in de zaak 7038
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klagers
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 december 2013, onder nummer 13-192A, aan partijen toegezonden op 17 december 2013, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder voor wat betreft de klachtonderdelen a, b en d gegrond is verklaard, de klachtonderdelen c en e ongegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:217.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing, voor zover daarin klachtonderdelen gegrond zijn bevonden en een maatregel is opgelegd, in hoger beroep is gekomen, is op 15 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief d.d. 28 mei 2014 van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 september 2014, waar klagers, vergezeld van hun gemachtigde, en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in verband met de door hem behandelde schuldsanering geen toevoegingen voor klagers heeft aangevraagd, terwijl zij daar wel voor in aanmerking kwamen en niet schriftelijk heeft vastgelegd dat afstand werd gedaan van het recht om een toevoeging aan te vragen;
b) zijn rekeningen heeft laten oplopen tot een bedrag van € 29.775,--;
c) (…);
d) in de echtscheidingszaak waarvoor op 14 juli 2010 aan klaagster een toevoeging was verleend, nog afzonderlijk kosten in rekening heeft gebracht;
e) (…).
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
a. Naar aanleiding van een ingeroepen borgtocht heeft M. klager in november 2009 in contact gebracht met verweerder. Vervolgens hebben klagers zich in 2009 en 2010 met verschillende juridische kwesties tot verweerder gewend. Verweerder heeft onder andere (i) klager bijgestaan in zijn geschil met de bank op grond van de door hem gestelde borgtocht; (ii) klagers bijgestaan in het beproeven van een vrijwillige schuldsanering van klagers met hun crediteuren; en (iii) klagers bijgestaan terzake de beëindiging van hun huwelijksrelatie.
b. Verweerder heeft in of rond november 2009 bij M. geïnformeerd naar de inkomens- en vermogenspositie van klager. Verweerder heeft klager op 12 november 2009 een opdrachtbevestiging gestuurd. In deze opdrachtbevestiging zet verweerder zijn honorarium uiteen. In de opdrachtbevestiging wordt niet gesproken over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, noch dat klager hiervan afziet. Verweerder heeft op 17 juni 2011 een toevoeging aangevraagd namens klager met als omschrijving 'verweer vordering borgstelling' en als tegenpartij de naam van de bank met wie klager een geschil had, welke op 13 oktober 2011 is verleend.
c. Verweerder heeft ter zake van de vrijwillige schuldsanering op 15 november 2010 een e-mailbericht ontvangen van klager met informatie over diens inkomens- en vermogenspositie. Verweerder heeft deze informatie geverifieerd bij M. Verweerder heeft geen toevoeging aangevraagd en geen opdrachtbevestiging gestuurd of schriftelijk vastgelegd dat klagers van gefinancierde rechtsbijstand afzagen. Verweerder heeft tot 9 maart 2011 zijn werkzaamheden inzake de schuldsanering geboekt op het dossier dat hij had aangelegd over de borgtocht van klager tegen de bank. Verweerder heeft op 22 oktober 2010 en 20 juli 2011 toevoegingen aangevraagd namens klaagster met als tegenpartij twee van de crediteuren van klaagster, welke op 6 januari 2011 en 13 oktober 2011 zijn verleend.
d. Aan klaagster is op 14 juli 2010, op aanvrage d.d. 8 juni 2010 van mr. Z, haar toenmalig gemachtigde, een toevoeging voor rechtsbijstand bij de voorgenomen echtscheiding van klager verleend. Verweerder heeft, toen hij de zaak ging behandelen, met deze toevoeging niets gedaan. Verweerder heeft klaagster op 7 februari 2012 een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin is opgenomen dat klaagster mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en dat hij een toevoegingsaanvraag namens haar zal indienen, en dat – mocht de aanvraag worden afgewezen – hij haar op betaalde basis zou bijstaan. Verweerder heeft klaagster een toevoegingsaanvraag gestuurd met het verzoek die ondertekend te retourneren. Klaagster heeft verweerder vervolgens bericht dat zij de aanvraag ondertekend retour heeft gezonden. De ondertekende toevoegings-aanvraag is niet door verweerder ontvangen. Verweerder heeft klaagster opnieuw verzocht om de toevoegingsaanvraag ondertekend retour te zenden, alsmede om de opdrachtbevestiging te ondertekenen. Naar de raad opmaakt, heeft verweerder klaagster vervolgens echter op betaalde basis bijgestaan.
e. Ten behoeve van klagers zijn in 2010 en 2011 ook verschillende andere toevoegingen voor juridische bijstand verleend. Volgens de verleende toevoegingen had klaagster in 2008 een verzamelinkomen van € 8.434,- en in 2009 een verzamelinkomen van € 2.079,-. Volgens de verleende toevoegingen had klager in 2008 een verzamelinkomen van € 91.619,- negatief, in 2009 een verzamelinkomen van € 7.503,- negatief en in 2010 een verzamelinkomen van € 0,-.
f. De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 15 maart 2013 een e-mailbericht gestuurd aan de gemachtigde van klagers met de volgende inhoud:
"[…] U vraagt of [klager] recht zou hebben gehad op gesubsidieerde rechtsbijstand voor een aanvraag in 2009. Voor een aanvraag in 2009 is het jaar 2007 het peiljaar voor het inkomen en vermogen.
[Klager] had in 2007 een door de Belastingdienst vastgesteld inkomen van € 10.647. [Klaagster], partner van [klager] had in 2007 een vastgesteld inkomen van € 0.
Er was geen sprake van vermogen boven de heffingsvrije grens.
Conclusie
Dit betekent dat [klager] in 2009 recht had op gesubsidieerde rechtsbijstand. De eigen bijdrage die aan [klager] zou zijn opgelegd is € 98,- [...]"
g. De Raad voor Rechtsbijstand heeft voorts, op verzoek van de gemachtigde van klagers, op 3 mei 2013 een brief gestuurd met de volgende inhoud:
"In uw brief d.d. 28 maart 2013 vraagt u de Raad voor Rechtsbijstand […] om informatie te verstrekken over de afgifte van een toevoeging in het kader van schuldsanering/betalingsregeling.
Zoals u al in uw brief stelt wordt er voor het aanbieden van een akkoord geen toevoeging verstrekt, tenzij aan alle voorwaarden is voldaan.
In deze zaak heeft [verweerder] zijn cliënten begeleid met het opzetten van een minnelijke regeling. Verder heeft hij aan de schuldeisers brieven gestuurd, maar is de schuldenregeling uiteindelijk mislukt.
Voor ons is echter niet duidelijk of [verweerder] een voorliggende voorziening heeft benut zonder resultaat en of er sprake was van een omvangrijke schuldenlast en of er een reëel uitzicht was op schuldsanering.
Slechts op het moment dat een advocaat bij zijn aanvraag toevoeging deze drie voorwaarden kan aantonen, zou er een toevoeging verstrekt kunnen worden."
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in rov. 4.1 van de beslissing waarvan beroep voorop gesteld dat de klachtonderdelen a, b en d alle de strekking hebben dat verweerder ten onrechte geen toevoegingen heeft aangevraagd ten behoeve van klagers. Ook het hof zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. Het hof neemt daarbij de maatstaven zoals door de raad in rov. 4.2 zijn verwoord, tot uitgangspunt.
5.2 Het hof voegt hieraan toe dat het niet kan bepalen of klagers in een concreet geval voor toevoeging in aanmerking zouden zijn gekomen. Dat is aan de Raad voor de Rechtsbijstand. Waar het hier om gaat is dat een advocaat dit thema, overeenkomstig Gedragsregel 24, met zijn cliënten behoort te bespreken en het resultaat van die bespreking schriftelijk dient vast te leggen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Als de cliënten in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand staat het de advocaat niet vrij te declareren tenzij de cliënten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig daarmee (schriftelijk) hebben ingestemd.
5.3 Uiteraard dient de advocaat de cliënten daarbij deugdelijk voor te lichten over de mogelijkheden voor het in aanmerking komen van toevoeging. Daarbij dient te worden gewezen op de werkwijze van de Raad voor Rechtsbijstand, in het bijzonder dat wordt aangesloten op de vaststellingen van de belastingdienst ten aanzien van inkomen en vermogen. Ook dient de mogelijkheid van peiljaarverlegging te worden onderzocht. Een en ander heeft verweerder niet gedaan. Onjuist is de handelwijze van verweerder om af te gaan op inlichtingen van de heer M.
5.4 Voor zover verweerder meende dat hij op basis van informatie van de heer M. en zijn cliënten goede gronden had om aan te nemen dat zijn cliënten niet in aanmerking zouden komen voor gefinancierde rechtsbijstand rijmt die mening niet met de aard van de opdracht: schuldsanering (nog daargelaten dat verweerder had behoren aan te sluiten bij de belastingaangiften). Bovendien was het verweerder bekend dat het aannemersbedrijf van klager eind 2009 was geliquideerd en mogelijk failliet was verklaard. Ook dit vormt een gedege aanwijzing om niet betalend op te gaan treden, zonder expliciete toestemming van de cliënt.
De stelling van verweerder dat ter zake van een vrijwillige schuldregeling geen toevoeging zou kunnen worden verleend en dat hij dit aan klagers heeft meegedeeld, kan hem niet baten. Onder omstandigheden wordt voor die vorm van schuldsanering wel toevoeging verleend. Verweerder had op z’n minst met de Raad voor Rechtsbijstand overleg kunnen en behoren te plegen.
5.5 Voor de behandeling van de echtscheiding c.q. scheiding van tafel en bed heeft verweerder noch een eigen toevoeging aangevraagd, noch die van de vorige advocaat doen muteren. Ook deze handelwijze getuigt niet van de vereiste zorg. De financiële consequenties van een opdracht dient een advocaat bij de intake met zijn cliënt te bespreken en helder te maken (en schriftelijk te bevestigen). Als de cliënt in aanmerking komt voor toevoeging dient hij die toevoeging aan te vragen. Het had op weg van verweerder gelegen die toevoeging te realiseren. Wat niet is toegestaan is declareren, ook niet in het geval klaagster de toevoegingsaanvraag niet (tijdig) had teruggestuurd.
5.6 Ook naar het oordeel van het hof zijn de klachtonderdelen a, b en d gegrond.
5.7 Ten aanzien van de op te leggen maatregel heeft de raad mee laten wegen dat niet gebleken is dat verweerder de onjuistheid van zijn handelen heeft ingezien. Daarnaast is gelet op zijn antecedenten.
Het staat een verweerder echter vrij verweer te voeren zoals hem dat goeddunkt zonder dat hij bevreesd hoeft te zijn voor verzwaring van de maatregel.
Verweer heeft één antecedent. Die betrof een ander onderwerp dan de onderhavige.
Gelet op een en ander ziet het hof geen aanleiding voor een zwaardere maatregel dan een enkele waarschuwing.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 december 2013, onder nummer 13 192A maar alleen voor zover daarin de maatregel van berisping is opgelegd;
en, in zoverre opnieuw recht doende:
- legt op aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing;
- bekrachtigt die beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.D. Kiers-Becking, A.A.H. Zegers en N.H. van Everdingen leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.