Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:18

Zaaknummer

6076

Inhoudsindicatie

Verweerster hoorde de kinderen van partijen ( verweerster trad op voor de ex echtgenote van klager)  zonder overleg met en/of toestemming van klager. gegrond, waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van 20 april 2012

in de zaak 6076

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 april 2011, onder nummer 10-284A, aan partijen toegezonden op 4 april 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster de klachtonderdelen a, c en f ongegrond zijn verklaard, de klachtonderdelen b en d gegrond zijn verklaard, klachtonderdeel e niet-ontvankelijk is verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 mei 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2012, waar verweerster en haar gemachtigde zijn verschenen.

2.4 Klager heeft het hof schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

3        DE KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster:

a. (…..)

b. zonder toestemming van klager zelf diens kinderen heeft gehoord over een getroffen omgangsregeling, in plaats van de kinderen door de rechter te laten horen;

c. (….)

d. na de zitting verklaringen van de kinderen van klager aan de rechter heeft overgelegd;

e. (….)

f. (…..)

4 FEITEN

4.1 Het volgende is, voor zover in hoger beroep van belang, komen vast te staan:

4.2 Klager is gehuwd geweest met mevrouw A, de cliënte van verweerster. Klager en mevrouw A zijn gescheiden op 9 april 2003. Klager heeft mevrouw A in kort geding gedagvaard in verband met – onder meer - de nakoming van een eerder getroffen omgangsregeling tussen klager en hun twee zonen, hierna ook ‘de kinderen’. De kinderen waren ten tijde van de behandeling van het kort geding respectievelijk 13 en 15 jaar oud. Klager oefent samen met mevrouw A het ouderlijk gezag uit over de kinderen.

4.3 Verweerster heeft voorafgaand aan het kort geding op 5 oktober 2009 de kinderen op haar kantoor gehoord. Zij heeft daarvoor geen toestemming aan klager gevraagd en daarover ook geen overleg gevoerd met klager en of diens advocaat. Bij de gesprekken met de kinderen was klager noch diens advocaat aanwezig.

4.4 Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding is klager voor het eerst ermee bekend geworden dat verweerster zelf de kinderen heeft gehoord. Na de mondelinge behandeling van het kort geding heeft verweerster aan de advocaat van klager twee bladzijden met een tekst gelijkluidend aan een deel van haar pleitnota toegezonden. In deze bladzijden is onder meer opgenomen dat de kinderen nader genoemde beschuldigingen van klager aan mevrouw A niet herkennen, dat de kinderen niet gebonden willen zijn aan een vaste omgangsregeling en zelf willen bepalen wanneer zij klager zien en dat klager door de alimentatiebetaling aan mevrouw A stop te zetten, niet alleen mevrouw A maar ook de kinderen in een moeilijke financiële positie heeft gebracht. Deze bladzijden met aan een deel van de pleitnota gelijkluidende tekst zijn door de zonen getekend voor “gelezen & akkoord”.

5 BEOORDELING

5.1 Het hoger beroep van verweerster richt zich tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen b en d en de terzake opgelegde maatregel van berisping. Verweerster heeft daartoe drie grieven geformuleerd.

5.2 De eerste grief richt zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel d. Verweerster stelt daartoe dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat verweerster de twee door de kinderen voor gelezen en akkoord getekende bladzijden in het geding bij het hof van Leeuwarden heeft overgelegd. De tekst van die twee bladzijden is wel opgenomen in de pleitnota maar de twee getekende bladzijden zelf zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet overgelegd.

5.3 Het hof overweegt dat op basis van de stukken van eerste aanleg, noch op basis van het verhandelde in hoger beroep kan worden geconcludeerd dat verweerster de door de kinderen voor gelezen en akkoord getekende bladzijden aan de rechter heeft overgelegd. Klager heeft in zijn klacht aan de deken onder e ook niet gesteld dat deze bladzijden na de zitting aan de rechter zijn toegezonden, maar dat deze na de zitting door verweerster aan zijn advocaat zijn overgelegd. Het door de raad gegrond verklaarde klachtonderdeel d houdt echter het verwijt in dat verweerster na de zitting verklaringen van de kinderen aan de rechter heeft overgelegd. Nu niet is gebleken dat verweerster de door de kinderen voor gelezen en akkoord getekende bladzijden aan de rechter heeft overgelegd, is de grief van verweerster gegrond en dient klachtonderdeel d alsnog ongegrond te worden verklaard.

5.4 De tweede grief van verweerster richt zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel b en met name tegen de overwegingen van de raad onder 4.5 en 4.6. Verweerster stelt daartoe dat zij haar beslissing de kinderen te horen in het kader van het kort geding heeft gebaseerd op de wetsgeschiedenis bij de “Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding” en meent op grond daarvan met de zonen, die dit wilden, te hebben kunnen en mogen spreken om hun visie te vernemen. Verweerster heeft in de pleitnota de tekst opgenomen van hetgeen zij met de kinderen heeft besproken. Uitsluitend die tekst heeft zij aan de kinderen voorgelegd en door hen voor gelezen en akkoord laten tekenen. Verweerster wilde er zeker van zijn dat zij een en ander goed had verwoord. Verweerder dacht integer te handelen.

5.5 Het hof overweegt terzake dat verweerster terecht het verwijt kan worden gemaakt dat zij de kinderen heeft gehoord zonder overleg met en instemming van klager en/of diens advocaat. Verweerster kan worden nagegeven dat er ten aanzien van de nieuwe wetgeving discussie bestond hoe daarmee in de praktijk om te gaan in situaties als de onderhavige. Dit laat echter onverlet dat, zeker in gevoelige situaties waarin het belang van kinderen in het geding is, van een advocaat mag en moet worden verwacht dat zij stilstaat bij de impact van haar handelen, daarin zorgvuldig is en ook alternatieven in ogenschouw neemt. Het hof begrijpt dat verweerster door het horen van de kinderen ook aan het verzoek van de kinderen gehoord te willen worden, is tegemoet gekomen. Verweerster had echter ook de voorzieningenrechter kunnen vragen dit te doen. Verweerster heeft desgevraagd ter terechtzitting aangegeven niet aan die mogelijkheid te hebben gedacht en dat zij er evenmin bij heeft stilgestaan dat zij overleg zou moeten voeren met klager, ook niet nu deze met de moeder het gezag over de kinderen heeft, en of diens advocaat. Door de kinderen te horen zonder voorafgaand tenminste overleg te voeren met (de advocaat van) klager heeft verweerster gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij als advocaat had te betrachten. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat klachtonderdeel b gegrond is. De tweede grief van verweerster faalt.

5.6 De derde grief van verweerster is gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel van berisping. Verweerster stelt daartoe dat haar handelwijze, nu dat mede is ingegeven door nog niet uitgekristalliseerde wetgeving, de maatregel van berisping niet rechtvaardigt.

5.7 Door in de gegeven situatie zonder overleg en toestemming van klager en of diens advocaat eenzijdig als advocaat van de moeder de kinderen te horen heeft klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het vervolgens op schrift stellen van de verklaring en deze door de kinderen voor gelezen en akkoord te laten tekenen versterkt de verwijtbaarheid. Verweerster heeft ter zitting van het hof aangegeven bij nadere beschouwing in te zien dat zij in deze niet juist heeft gehandeld, dat zij daar lering uit heeft getrokken en daarover haar excuses aan klager heeft aangeboden. Het hof laat dit meewegen en is alle omstandigheden in aanmerking nemende van oordeel dat volstaan kan worden met de maatregel van enkele waarschuwing. In zoverre slaagt ook de derde grief van verweerster

5.8 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten dele dient te worden vernietigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 juni 2010, gewezen onder nummer 10-284A, voor zover daarbij klachtonderdeel d gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel d ongegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing;

- bekrachtigt de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.

  

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, L. Ritzema, A.A.H. Zegers en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.