Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:25

Zaaknummer

18-090/DB/OB

Inhoudsindicatie

Het staat een deken vrij om onderzoek te doen naar de praktijkvoering van een advocaat. Client kan hierover geen klacht indienen. NIet gebleken van onrechtmatige samenspanning. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk en ged. kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch van 22 februari 2018

in de zaak 18-090/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

 

tegen

 

verweerder

Klagers hebben bij brief dd. 17 september 2017 een klacht tegen verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 19 september 2017 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen voor onderzoek van voormelde klacht.

De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 1 februari 2018, met kenmerk 48/17/127K, door de raad ontvangen op 2 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Klagers hebben meerdere procedures gevoerd tegen de gemeente X, verder te noemen X. Het geschil tussen klagers en X heeft betrekking op bestemmingsplanwijzigingen betreffende onroerende zaken van klagers. Klagers zijn in de procedures tegen de gemeente bijgestaan door mrs. K en W.

1.2     Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel in signalen die hem van de zijde van de burgemeester van X en de President van de rechtbank bereikten, aanleiding gezien onderzoek te doen naar het handelen van mrs. K en W. Verweerder heeft bij brief van 23 maart 2016 aan mrs. K en W een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd. In het najaar van 2016 heeft verweerder een kantoorbezoek aan het kantoor van mrs. K en W aangekondigd. Mrs. K en W hebben bij brieven van 21 januari, 10 februari, 19 augustus en 13 december 2016 klachten tegen verweerder ingediend, (bij de raad bekend onder referentienummers 16-1106/DB/NN en 17-135/DB/OB), welke klachten door de raad van discipline bij beslissing van 8 mei 2017 ongegrond zijn verklaard. Mrs. K en W hebben tegen voormelde beslissing van de raad hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline.

1.3       Verweerder is op 29 maart 2017 door mr. L opgevolgd als deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel. Mr. L heeft na zijn benoeming tot deken het onderzoek naar de praktijkvoering door mrs. K en W voortgezet.

1.4       Klagers hebben op 30 mei 2018 hun opdracht aan mrs. K en W tot het verrichten van werkzaamheden voor klagers beëindigd.

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken:

1.    in een procedure tegen klagers heeft samengespannen met de wederpartij van klagers;

2.    de gerechtvaardigde belangen van klagers heeft verwaarloosd en geschaad;

3.    het beginsel van hoor en wederhoor jegens klagers heeft geschonden;;

4.    met de wederpartij van klagers heeft samengespannen tegen de advocaten van klagers;

5.    het beginsel van hoor en wederhoor jegens de advocaten van klagers heeft geschonden;

6.    zijn  bevoegdheden als (voormalig) deken onrechtmatig heeft gebruikt, waardoor klagers genoodzaakt waren hun opdracht tot het verrichten van werkzaamheden aan mrs. K en W te beëindigen;

7.    in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld.

 

 

3           VERWEER

Hetgeen verweerder tegen de klacht heeft aangevoerd, zal hieronder bij de beoordeling van de klacht worden weergegeven, indien en voor zover dat voor de (motivering van de) beslissing van belang is.

 

 

            4          BEOORDELING

4.1       De raad gaat voorbij aan het verweer dat de klachten niet-ontvankelijk zijn aangezien hierop reeds is beslist door de tuchtrechter. Het is juist dat de klachten grote overeenkomsten vertonen met klachten in eerdere tuchtrechtprocedures. In deze zaken waren de klachten ingediend door mrs. K en W. Op de klachten van mrs. K en W is door de tuchtrechter onherroepelijk beslist, maar dit betekent niet dat klagers de vraag of verweerder jegens hen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet meer aan de tuchtrechter zouden kunnen voorleggen.

4.2       De voorzitter overweegt voorts dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voorzover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Het vijfde klachtonderdeel heeft betrekking op de wijze waarop verweerder zijn toezichthoudende taak jegens mrs. K en W heeft uitgeoefend. Ter zake komt klagers geen klachtrecht toe. De voorzitter zal het vijfde klachtonderdeel daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.3       De overige onderdelen van de klacht die ter beoordeling voorliggen hebben betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken. De voorzitter stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. De advocaat die zijn taak als deken uitoefent, is niet werkzaam in zijn hoedanigheid van advocaat. Het tuchtrecht voor advocaten is op een advocaat die in zijn hoedanigheid van deken handelt alleen dan van toepassing, indien die advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van bovenstaand uitgangspunt beoordelen.

4.3       Het staat een advocaat in zijn hoedanigheid van deken vrij zich te doen informeren over het functioneren van advocaten die de praktijk uitoefenen in het arrondissement waarbinnen hij als deken het toezicht uitoefent. De voorzitter stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken vast dat verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken onderzoek heeft verricht naar de praktijkvoering door mrs. K en W, waartoe verweerder overeenkomstig zijn toezichthoudende taak niet alleen bevoegd maar, gelet op de signalen die hem hadden bereikt en de door hem geconstateerde omstandigheden, ook gehouden was. Van onrechtmatige samenspanning met X tegen klagers en tegen mrs. K en W is niet gebleken. Dat verweerder in de zaken tussen klagers en X een dusdanige rol heeft gespeeld, waardoor de belangen van klagers zouden zijn geschaad is door klagers niet met concrete feiten onderbouwd noch anderszins gebleken. Verweerder was in het kader van het onderzoek naar de praktijkvoering door mrs. K en W niet gehouden tot hoor en wederhoor van klagers.

4.5       De voorzitter stelt vast dat op grond van de aan de raad overgelegde stukken genoegzaam is komen vast te staan dat verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken overeenkomstig zijn toezichthoudende taak heeft gehandeld, terwijl van gedragingen dan wel misdragingen, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, niet is gebleken. Het moge zo zijn dat beslissingen van de tuchtrechter hebben geleid tot de beëindiging van de werkzaamheden van mrs. W en K voor klagers, maar dit betekent niet dat verweerder verantwoordelijk is voor de mogelijk (financieel) negatieve gevolgen daarvan voor klagers. 

4.6       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, klachtonderdeel 5 kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en de klacht voor het overige, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart met toepassing van artikel 46j Advocatenwet:

 

klachtonderdeel 5 kennelijk niet-ontvankelijk

 

de klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, ( plaatsvervangend) voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal , als griffier op 22 februari 2018.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 februari 2018

                                                                                                        

verzonden aan:

-              klagers

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant   binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk / kennelijk ongegrond is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl