Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:139

Zaaknummer

6999

Inhoudsindicatie

Acquisitie in het gerechtsgebouw door wachtenden voor zittingen ongevraagd te benaderen voor rechtsbijstand betaamt niet en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dekenbezwaar gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 6 juni 2014

in de zaak 6999

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

Noord-Nederland

deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 november 2013, onder nummer 51/13, aan partijen toegezonden op 25 november 2013, waarbij van een dekenbezwaar onderdeel a gegrond en onderdeel b ongegrond is verklaard en verweerder de maatregel van drie maanden voorwaardelijke schorsing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2013:16.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 december 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief d.d. 16 maart 2014 van verweerder:

- de brief d.d. 12 maart 2014 van de deken.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 april 2014, waar zijn verschenen verweerder, alsmede de deken. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3 BEZWAAR; OMVANG VAN HET HOGER BEROEP

3.1 Het bezwaar zoals weergegeven in de beslissing van de raad houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder personen (niet zijnde zijn cliënten), die verblijven in de wachtruimte van rechtbanken in afwachting van de behandeling van hun zaak, benadert, met het aanbod hen ter zitting rechtsbijstand te verlenen. Weliswaar worden dergelijke wachtruimten “openbaar” genoemd maar in het gerechtsgebouw is het aan het gerechtsbestuur regels te stellen met betrekking tot het gedrag van bezoekers en de advocatuur wordt als “bezoeker” aangemerkt. Het benaderen van justitiabelen die wachten op de behandeling van hun zaak in het kader van een gijzelingszitting bij de kantonrechter, dient als onbetamelijk dan wel ongepast in de zin van artikel 46 Advocatenwet te worden beschouwd. Dit klemt te meer omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de deken om expliciet te verklaren dat hij in de toekomst van deze praktijk zal afzien.

b) het handelen van verweerder in strijd is met de navolgende Gedragsregels waardoor verweerder in strijd handelt met de zorgvuldigheid die een advocaat in acht dient te nemen bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt:

1. Gedragsregel 7: de advocaat zou ter plekke moeten kunnen nagaan of het bijstaan van de cliënt zou kunnen leiden tot tegenstrijdige belangen;

2. Gedragsregel 8/9: het vooraf schriftelijk vastleggen van belangrijke afspraken kan in deze situatie niet aan de orde zijn geweest;

3. Gedragsregel 24: de advocaat zal aan zijn verplichting moeten voldoen om na te gaan of zijn cliënt voor een toevoeging in aanmerking komt en, indien de cliënt daarvan wil afzien, dat schriftelijk voorafgaand moeten vastleggen;

4. Gedragsregel 26: de advocaat zal bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt moeten bespreken;

5. Gedragsregel 4: de advocaat dient hem opdragen zaken zorgvuldig te behandelen. In de geschetste situatie kan daarvan geen sprake zijn.

3.2 De deken is niet in hoger beroep gekomen van de ongegrondverklaring van bezwaaronderdeel b, zodat alleen onderdeel a in appel nog aan de orde is.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Gelijk in andere gerechtsgebouwen, worden periodiek in de locaties Assen en Groningen van de rechtbank Noord-Nederland zogeheten gijzelingszittingen gehouden. Op deze zittingen behandelt de kantonrechter vorderingen van de officier van justitie tot gijzeling van personen die in gebreke zijn gebleven met betaling van opgelegde sancties in het kader van de zogeheten wet-Mulder (de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).

4.2 Verweerder heeft zich meerdere malen bevonden in de gerechtsgebouwen te Assen en Groningen voorafgaand aan deze zittingen. Bij die gelegenheden heeft hij – ongevraagd – aan voor de zitting opgeroepen personen zijn diensten als advocaat aangeboden in verband met de behandeling van vorderingen tot gijzeling.

4.3 De president van de toenmalige rechtbank Assen heeft verweerder hierover bij brief van 1 september 2011 het volgende geschreven: “Op dinsdag 30 augustus jl. bezocht u onze rechtbank in verband met het bijstaan van uw cliënt voor een zitting.

Tijdens uw bezoek heeft zowel een medewerker van de beveiliging als een kantonrechter geconstateerd dat u andere bezoekers van de rechtbank heeft benaderd om hen als advocaat bij te staan in hun zaak.

Om het geconstateerde met u te bespreken verzoek ik u om een afspraak te maken. (…)”

4.4 Verweerder heeft geantwoord bij brief van 7 september 2011: “Onder verwijzing naar uw boven aangehaalde brief kan ik u berichten dat ik op 30 augustus jl. in uw rechtbank justitiabelen sprak en dat ik juridische bijstand verleende. Dat is besproken met de kantonrechter.

Indien u van oordeel mocht zijn dat op enigerlei wijze inbreuk is gemaakt op wettelijk voorschrift of vigerende regels, verzoek ik u mij dat te willen berichten.

Gaarne verzoek ik u mij afschrift te willen doen toekomen van de berichten die u te dien aanzien hebben bereikt.

Betrekkelijk de door u voorgenomen bespreking verzoek ik u mij agenda en namen van de participanten toe te willen zenden. (…)”

4.5  De president schreef verweerder vervolgens bij brief van 8 september 2011: “Ik heb u aangeschreven naar aanleiding van informatie van de betrokken kantonrechter en personeel van de bodedienst. Op basis daarvan is bij mij de indruk gewekt dat u de gedragsregels voor advocaten hebt geschonden. Alvorens dit aan de deken te rapporteren had ik u in de gelegenheid willen stellen uw visie in deze kenbaar te maken. Als u daartoe voor dinsdag aanstaande geen afspraak hebt gemaakt ga ik ervan uit dat u van die gelegenheid geen gebruik wenst te maken.”

4.6 De bedoelde afspraak is niet tot stand gekomen. De president heeft vervolgens op 15 september 2011 de Groningse deken geschreven, met afschrift aan verweerder. In de brief staat onder meer het volgende: “Door personeel van de rechtbank is geconstateerd dat (verweerder) voorafgaand aan een zitting van de kantonrechter waarbij vorderingen tot gijzeling werden behandeld, in de wachtruimte van de rechtbank aanwezige personen heeft benaderd met het aanbod dat hij ze ter zitting als advocaat zal bijstaan.

Ik acht die gang van zaken zeer ongewenst. Ik meen dat hierdoor het vertrouwen dat de burger mag stellen in een behoorlijke rechtspleging wordt geschaad. Het gerechtsbestuur is van mening dat justitiabelen in de wachtruimte verschoond behoren te blijven van acquisitiepraktijken door advocaten. Ik verneem graag het standpunt van de Orde in deze.(…)

Op mijn verzoek heeft één van de bodes een verklaring opgesteld over de gang van zaken. Die luidt als volgt:

“Advocaat B. meldde zich op dinsdag 30 augustus 2011 bij de balie voor een Mulder-zaak, een zogenaamde gijzeling. Hij meldde zich voor één bepaalde cliënt (…)

In de wachtkamer zat nog een cliënt voor een Mulder-zaak, deze cliënt (X) stond geregistreerd zonder advocaat. Advocaat B. liep naar (X) en begon een gesprek met hem.

De heer X werd opgeroepen voor de zitting, advocaat B. liep met hem mee naar de zitting. De heer B. heeft zich niet gemeld als advocaat van (X).

Vervolgens ging B., samen met zijn cliënt waarvoor hij zich gemeld heeft, naar de zitting. Na afloop van de zitting kwam B. terug in de wachtruimte en sprak daar een mevrouw aan, die ook voor een zitting kwam.

Ik begeleidde mevrouw naar de zitting en stelde haar de vraag waarover de heer B. haar aansprak. Ik meldde haar ook dat ze niet hoefde te antwoorden.

Mevrouw antwoordde dat de heer B. haar heeft gevraagd of ze voor een gijzeling kwam en dat ze nogal schrok van die vraag omdat ze niet wist dat hij daarmee bedoelde. (…)”

4.7  Bij brief van 17 februari 2012 heeft de deken te Assen verweerder, met afschrift aan de president, geschreven naar aanleiding van de hiervoor geciteerde brieven van de president en van verweerder. Kort samengevat gaf de deken – na raadpleging van het bureau van de landelijke Orde - als zijn visie dat uitgangspunt is dat het gerechtsbestuur de mening is toegedaan dat justitiabelen in de wachtruimte van de rechtbank verschoond dienen te blijven van acquisitiepraktijken door advocaten. Specifieke gedragsregels zijn er volgens de deken na de intrekking van de Verordening op de publiciteit niet, maar toetsing van de wervingsactiviteiten zou moeten geschieden aan de hand van de gedragsregels 7, 8/9, 24 en 26. Of de vereiste zorgvuldigheid is betracht hangt af van de concrete omstandigheden, maar deze zal, aldus de deken, niet snel aanwezig worden geacht. De deken nodigde verweerder uit te reageren, alvorens te beslissen over het indienen van een ambtshalve klacht. Dat heeft deze gedaan bij brief van 13 maart 2013. Deze deken heeft daarna aan de zaak geen verder vervolg gegeven.

4.8 Bij brief van 22 februari 2013 heeft de president van de rechtbank Noord-Nederland zich gewend tot de deken te Groningen (van het inmiddels gevormde arrondissement Noord-Nederland) met de melding dat verweerder, volgens meldingen van verschillende kantonrechters, voorafgaande aan gijzelings- en Mulderzittingen in 2011 en 2012 diverse malen in het gerechtsgebouw wervingsactiviteiten heeft ontplooid. De president schreef van mening te zijn dat dit gedrag van verweerder een advocaat niet waardig is en verzocht de deken de kwestie nader te onderzoeken.

4.9 Bij brief van 8 maart 2013 heeft de deken  naar aanleiding van de laatstgenoemde brief van de president verweerder aangeschreven met de aankondiging van de indiening van een dekenbezwaar. Na verdere briefwisseling heeft de deken bij brief van 8 mei 2013 het bezwaar bij de raad ingediend.

5 BEOORDELING

5.1 Het hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. De omstandigheid dat de presidenten geen klacht tegen verweerder hebben ingediend doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de deken een bezwaar tegen verweerder in te dienen, gezien de tekst van art. 46f Advocatenwet.

5.2 Evenzo verwerpt het hof het – in appel herhaalde - betoog dat het bezwaar onredelijk laat is ingediend, op dezelfde gronden als de raad aan dit betoog voorbij is gegaan.

5.3 Met de beslissing van de raad op bezwaaronderdeel b is uitgangspunt voor de beoordeling van het appel betreffende onderdeel a dat het gewraakte handelen van verweerder niet valt onder het bereik van een van de genoemde gedragsregels. Evenmin wordt dit handelen bestreken door een op advocaten toepasselijke verordening.

5.4 Als uitgangspunt moet verder gelden, dat de betreffende gerechtsbesturen geen reglementen hadden gepubliceerd waarin acquisitie door advocaten in  het gerechtsgebouw is verboden. Verweerder heeft ter adstructie daarvan de betreffende internetpagina van een ander rechtspraakcollege overgelegd; dat de reglementen geldend in de gerechtsgebouwen te Assen en Groningen in dit opzicht afwijkend zouden zijn is niet aannemelijk geworden.

5.5 Aan de tuchtrechter is echter ook ter beoordeling of het handelen van verweerder, ook onafhankelijk van verordeningen, gedragsregels en huishoudelijke reglementen, in strijd is met  een van de normen neergelegd in art. 46 Advocatenwet.

5.6 Het hof is van oordeel dat daarvan inderdaad sprake is. Een gerechtsgebouw is  naar zijn aard bestemd voor de behandeling van rechtszaken en fungeert in verband daarmee ook als wachtruimte voor personen in afwachting van de behandeling van hun zaak. Het gedrag van de advocaat behoort geen afbreuk te doen aan het belang, dat dit wachten ongestoord kan plaatsvinden en dat wachtenden ervan verschoond blijven dat zij – ongevraagd - door een advocaat worden benaderd voor juridische bijstand. Daarom betaamt het aan verweerder verweten gedrag, dat bovendien naar het hof is gebleken stelmatig was, niet en is dit  tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7 Het beroep dat verweerder doet op het belang van de betrokken justitiabelen om niet verstoken te blijven van rechtsbijstand brengt in dit oordeel geen verandering. Niet alleen wéét verweerder niet of de personen die hij aanspreekt rechtsbijstand behoeven, maar bovendien zijn er – nog altijd – ampele mogelijkheden voor eenieder om zich te voorzien van rechtsbijstand en zich daarover te doen informeren buiten het gerechtsgebouw of eventueel daarbinnen, maar dan op eigen initiatief en niet op dat van een acquirerende rechtsbijstandsverlener.

5.8 Ook het hof acht het bezwaar dus gegrond, zij het op andere dan de door de raad gebezigde gronden.

5.9 Het hof ziet in de beschreven voorgeschiedenis en de gewijzigde redengeving voor de gegrondbevinding van het bezwaar aanleiding tot verlichting van de sanctie tot een berisping. Weliswaar heeft de deken aangevoerd dat na de beslissing van de raad verweerder elders in het land de hem verweten acquisitieactiviteiten is blijven verrichten; verweerder heeft echter bij de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk verklaard dat hij zich zal houden aan de beslissing van het hof. Het hof ziet geen reden daaraan te twijfelen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2013 in de zaak 51/13 voor zover aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden voorwaardelijk is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping;

- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor het overige.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. L. Ritzema, G.W.S. de Groot, R. Verkijk en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van

mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.