Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:192

Zaaknummer

160092

Inhoudsindicatie

Hof: De inhoud van het telefoongesprek van 3 maart 2015 tussen cliënt en klager kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als een opzegging van de opdracht van cliënt aan klager. Dat betekent dat verweerder zich naar het oordeel van het hof terecht op het standpunt heeft gesteld dat – in elk geval tijdens het bezoek aan de P.I. op 5 maart 2015 – de opdracht van cliënt aan klager beëindigd was. Onder de in de beslissing benoemde omstandigheden stond het verweerder vrij om de cliënt in de P.I. te bezoeken. Volgt vernietiging van de beslissing van de raad en ongegrond verklaring van de klacht.

Uitspraak

                                   

Beslissing

van 31 oktober 2016   

in de zaak 160092

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 maart 2016, onder nummer 15-266/DB/OB, aan partijen toegezonden op 7 maart 2016, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een waarschuwing is opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, de proceskosten van € 50,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:39.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 september 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder een voormalige cliënt van klager in detentie heeft bezocht, ondanks het feit dat klager de toestemming daarvoor nadrukkelijk had onthouden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager stond de heer A. D. (hierna: cliënt) bij in een strafzaak. Cliënt zat in maart 2015 een eerder opgelegde straf uit in een penitentiaire inrichting (hierna: P.I). In een andere, nog lopende strafzaak was nog geen zittingsdatum bekend. De cliënt was ontevreden over het feit dat die datum nog niet bekend was. Op 5 maart 2015 zou klager zijn cliënt gaan bezoeken in de P.I.

4.2    Op 3 maart 2015 is klager telefonisch benaderd door cliënt met het verzoek zijn dossiers toe te sturen aan verweerder. Klager heeft cliënt daarop medegedeeld tijdens de voor 5 maart 2015 al geplande afspraak de bij cliënt bestaande ontevredenheid en een eventuele overname van zijn strafzaken door een andere advocaat te zullen bespreken.

4.3    Verweerder heeft klager per telefax van 3 maart 2015 bericht dat cliënt zich tot verweerder had gewend met het verzoek de zaak van klager over te nemen. Verweerder verzocht om toezending van alle onderliggende stukken en schreef voorts het volgende:

“Tevens deel ik u mede dat ik voornemens ben om cliënt a.s. donderdag te gaan bezoeken in de P.I. Vught. Behoudens uw gemotiveerde tegenbericht ga ik ervan uit dat u hiermee akkoord bent.”

4.4    Klager heeft verweerder per e-mail van 4 maart 2015 bericht de cliënt op 5 maart 2015 te zullen bezoeken en het verzoek van verweerder met hem te zullen bespreken. Klager schreef vervolgens het volgende:

    “Vooralsnog ga ik er dan ook niet mee akkoord dat u hem in de P.I. bezoekt dan wel anderszins contact met hem hebt. Zodra ik cliënt heb gesproken bericht ik u nader. “

4.5    Verweerder heeft hierop per email van 5 maart 2015 als volgt geantwoord:

    “Naar aanleiding van uw mail, deel ik u mede dat cliënt ons kantoor zelf heeft benaderd met het verzoek om overname. Ook deelde hij mij mede u van deze overname in kennis te hebben gesteld.

    Uw mail waarin u bezwaar hebt tegen een bezoek aan hem heb ik besproken binnen ons kantoor. De algemene opvatting hier is dat wanneer een cliënt stelt mij als advocaat te willen het mij vrij staat om hem te bezoeken. Zeker ook omdat hij u heeft laten weten geen gebruik meer te willen maken van uw diensten, de overstap is daarmee compleet.

    Daarenboven heeft cliënt hedenochtend zijn wens  om door mij te worden bijgestaan herhaald. Gelet op het bovenstaande acht ik mij dan ook vrij hem te gaan bezoeken.”

4.6    Klager heeft hierop per e-mail van 5 maart 2015 als volgt geantwoord:

“Dank voor uw bericht. U weet dat u in strijd handelt met de gedragsregels door cliënt zonder mijn toestemming te bezoeken. Zoals ik u eerder liet weten verneemt u nader van mij zodra ik hem gesproken heb. Bezoekt u cliënt voor die tijd, ben ik genoodzaakt mij tot uw Deken te wenden.”

4.7    Klager en verweerder waren vervolgens op 5 maart 2015 op ongeveer hetzelfde tijdstip in de P.I. aanwezig om cliënt te bezoeken. Verweerder heeft cliënt op de binnenplaats ontmoet. Vervolgens heeft klager zich in de P.I. gemeld. Cliënt heeft klager in aanwezigheid van verweerder te kennen gegeven niet meer met hem in gesprek te willen en verder door verweerder bijgestaan te willen worden. Verweerder is vervolgens met cliënt in gesprek gegaan en klager heeft de P.I. verlaten.

4.8    Klager heeft vervolgens bij brief van 5 maart 2015 de stukken in de zaken van cliënt aan verweerder toegezonden. Hij kondigde voorts aan zich tot de deken te zullen wenden, nu verweerder cliënt ondanks het bezwaar van klager toch in de P.I. had bezocht.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof gaat voorbij aan de stelling van verweerder dat de klacht reeds ongegrond is nu in de klachtomschrijving wordt gesproken van een “voormalige” cliënt en dat een bezoek aan een voormalige cliënt geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de raad met het woord ‘voormalig’ kennelijk slechts bedoeld heeft aan te geven dat de cliënt – voor hij zich tot verweerder wendde – cliënt van klager is geweest. Tussen partijen is namelijk in geschil vanaf welk tijdstip sprake was van een (definitieve) beëindiging van de opdracht van cliënt aan klager.

5.2    Naar het oordeel van het hof kan de inhoud van het telefoongesprek van 3 maart 2015 tussen cliënt en klager bezwaarlijk anders kan worden gezien dan als een opzegging van de opdracht van cliënt aan klager. Dat betekent dat verweerder zich naar het oordeel van het hof terecht op het standpunt heeft gesteld dat  – in elk geval tijdens het bezoek aan de P.I. op 5 maart 2015 – de opdracht van cliënt aan klager beëindigd was. Bij de beoordeling van de klacht gaat het hof er dan ook vanuit dat verweerder ervan mocht uitgaan dat cliënt de opdracht met klager had beëindigd.

5.3    Het hof baseert dit oordeel mede op de volgende verklaring van klager. Desgevraagd heeft klager tijdens de behandeling van de zaak bij het hof verklaard dat de cliënt tijdens dat telefoongesprek zei: “stuurt u mijn dossier naar B”, waarbij klager eerst nog dacht aan een Utrechtse advocaat met nagenoeg dezelfde naam. Voorts heeft klager verklaard dat het gesprek eindigde toen cliënt “de haak erop gooide”.

5.4    Het hof neemt voorts in ogenschouw dat op het telefaxbericht van verweerder met de aankondiging van verweerder dat hij de cliënt zou gaan bezoeken door klager niet is gereageerd met bijvoorbeeld een telefoontje dat hij deze cliënt al jarenlang bijstaat en dat het willen opzeggen van de relatie moet worden gezien als een emotionele uiting van cliënt, waarmee klager wel vaker van doen heeft gehad in de jaren dat hij de cliënt bijstond.

5.5    De omstandigheid dat de cliënt een naam van een andere advocaat heeft medegedeeld verhoudt zich naar het oordeel van het hof ook niet met de stelling dat sprake is van slechts een emotionele uitlating van de cliënt.

5.6    Onder die omstandigheden stond het verweerder vrij om de cliënt in de P.I. te bezoeken, nu verweerder ervan mocht uitgaan dat de relatie tussen cliënt en klager was beëindigd.

5.7    Dat betekent dat de klacht ongegrond is.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 7 maart 2016, nummer 15-266/DB/OB;

en opnieuw rechtdoende:

-     verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L.J.C. van Emden-Geenen, D.J. Markx, I.P.A van Heijst en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.

   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 31 oktober 2016.