Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:30
Zaaknummer
17-831/DB/ZWB/D
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn wegens verdenking van oplichting gedetineerde cliënt op verzoek van de echtgenote van die cliënt een document ter overboeking van een bedrag van € 50.000,-- te laten ondertekenen. Geheimhoudingsplicht geschonden door nadat verweerder was aangehouden door de politie tijdens het verhoor te verklaren over de persoon van de cliënt, de zaak en bij de zaak betrokken personen. Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in twee tuchtrechtelijke beslissingen uitgesproken proceskostenveroordelingen niet tijdig te voldoen. Dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden schorsing van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, verkorting termijn 8a lid 3 tot 2 jaar.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 15 januari 2017
in de zaak 17-831/DB/ZWB/d
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 12 oktober 2017 met kenmerk nr. K17-098 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 12 oktober 2017 en de daaraan gehechte stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder staat een cliënt bij in een civiele procedure te Den Haag. De cliënt is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek in België, wordt verdacht van (onder meer) oplichting en is om die reden gedetineerd in België. De cliënt wordt in de strafzaak bijgestaan door een Belgische advocaat.
2.2 De cliënt is een bedrag van plusminus € 50.000,-- verschuldigd aan verweerder ter zake van openstaande declaraties.
2.3 Begin juli 2017 heeft verweerder van de echtgenote van de cliënt per e-mail een document ontvangen met het verzoek dit document door de cliënt te laten ondertekenen. In dit document was vermeld dat de cliënt toestemming gaf aan zijn echtgenote om een bedrag van € 50.000,-- over te schrijven van een depositierekening naar een rekening van zijn echtgenote. Verweerder heeft de echtgenote gevraagd waarom zij haar echtgenoot niet zelf vroeg om het document te ondertekenen. Daarop heeft de echtgenote aan verweerder te kennen gegeven dat zij niet wilde dat politie en justitie van deze bedragen wisten.
2.4 Verweerder heeft het document op 12 juli 2017 meegenomen bij zijn bezoek aan de cliënt in de penitentiaire inrichting en door de cliënt laten ondertekenen. Zowel verweerder als de echtgenote zijn hierna door de Belgische politie aangehouden.
2.5 Verweerder is aangehouden op verdenking van medeplichtigheid aan witwassen van illegale gelden alsook mededaderschap aan poging tot oplichting. Na de aanhouding is verweerder verhoord door de politie, waarbij hij niet alleen uitvoerig heeft verklaard over de gedraging waarover hij werd verhoord (het laten ondertekenen van het document) maar ook over de civiele procedure waarin hij de cliënt bijstond, de persoon van zijn cliënt en rol en namen van de andere betrokken partijen.
2.6 Bij beslissing d.d. 29 mei 2017 (kenmerk 17-114/DB/ZWB) is verweerder veroordeeld tot een bedrag van € 100,-- aan de klagers in die zaak. Het bedrag ad € 100,-- ziet op het door klagers betaalde griffierecht en op door klagers gemaakte reiskosten. Voorts is verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de NOvA, vastgesteld op € 1.000,--.
2.7 Bij beslissing d.d. 29 mei 2017 (kenmerk 17-018/DB/ZWB) is verweerder veroordeeld tot een bedrag van € 100,-- aan de klaagster in die zaak. Het bedrag ad € 100,-- ziet op het door klaagster betaalde griffierecht en op door klaagster gemaakte reiskosten. Voorts is verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de NOvA, vastgesteld op € 1.000,--.
2.8 De genoemde bedragen moesten binnen vier weken worden voldaan. Ondanks herhaalde verzoeken heeft verweerder de proceskosten-veroordelingen niet tijdig betaald. Eerst na aankondiging van een dekenbezwaar heeft hij op respectievelijk 11 en 13 september 2017 aan zijn betalingsverplichtingen voldaan.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. heeft gehandeld in strijd met de integriteit en gedragsregel 1 door zijn cliënt, die zich in detentie bevond, een document te laten ondertekenen. Verweerder had zich moeten realiseren dat hij daardoor betrokken zou kunnen worden bij een strafbaar feit;
2. heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 6 door in strijd met zijn geheimhoudingsplicht een (uitvoerige) verklaring af te leggen bij de politie te Antwerpen;
3. het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 1 door geen, althans eerst na de aanzegging van een dekenbezwaar, uitvoering te geven aan de tuchtrechtelijke beslissingen van 29 mei 2017, zowel wat betreft de betaling van de griffierechten en reiskosten aan klagers als wat betreft het betalen van de proceskostenveroordeling aan de NOvA.
4 VERWEER
4.1 Verweerder erkent de juistheid van de verwijten van de deken. Verweerder is onvoldoende kritisch geweest ten aanzien van het verzoek van de echtgenote van zijn cliënt. Het geld was bedoeld om eten voor de kinderen van de cliënt en zijn echtgenote te kopen en om de Belgische advocaat te betalen. Het bedrag was niet bestemd om de openstaande declaratie van verweerder van plusminus € 50.000,-- van te voldoen. Verweerder hoorde de alarmbellen wel rinkelen, maar heeft toch met haar verzoek ingestemd.
4.2 Na het bezoek aan de cliënt is verweerder direct door de politie klemgereden, met op hem gerichte vuurwapens uit zijn auto getrokken, aangehouden, gefouilleerd en geboeid afgevoerd, waarna hij vijf uur in een kale cel heeft doorgebracht. Toen verweerder vervolgens door de politie werd verhoord, had hij zich moeten beroepen op zijn zwijgrecht. Verweerder heeft echter een verklaring afgelegd in de hoop dat dit verheldering zou bieden en om verdere problemen te voorkomen. Indien verweerder zich zou beroepen op zijn zwijgrecht zou dat voor de politie wellicht aanleiding zijn om hem langer vast te houden, zo vreesde hij. Verweerder realiseert zich achteraf dat hij aldus zijn geheimhoudingsplicht (gedragsregel 6) heeft geschonden.
4.3 Ter zake het derde verwijt van de deken heeft te gelden dat verweerders kantoor soms moeite heeft om direct aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Om die reden heeft verweerder later betaald dan is verzocht. Verweerder had er beter aan gedaan dit met de deken te bespreken. Verweerder heeft inmiddels een aantal zaken in de kantoororganisatie aangepast teneinde de financiële situatie te verbeteren.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft de tuchtrechtelijke verwijten van de deken uitdrukkelijk erkend. De raad oordeelt dat het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond is. Verweerder heeft in de eerste plaats in strijd met Gedragsregel 1 en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door gehoor te geven aan het verzoek van de echtgenote van zijn cliënt om een document ter ondertekening aan die cliënt voor te leggen. Naar eigen zeggen heeft verweerder niet gecontroleerd wat de aard van de rekening was waarvan het bedrag werd overgeboekt. Verweerder heeft voorts ter zitting van de raad verklaard dat hij “de alarmbellen wel hoorde rinkelen”, maar dat hij toch op het verzoek van de echtgenote van zijn cliënt is ingegaan. Verweerder had zich moeten realiseren dat hij, door zijn gedetineerde cliënt, die werd verdacht van oplichting, een document ter overboeking van gelden te laten ondertekenen, zelf betrokken zou kunnen raken bij strafbaar handelen. Verweerder had medewerking moeten weigeren. Door wel zijn medewerking te verlenen aan mogelijk strafbaar handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
5.2 Verweerder heeft voorts erkend dat hij vervolgens, bij gelegenheid van het politieverhoor naar aanleiding van de jegens hem gerezen verdenking van medeplichtigheid aan witwassen en poging tot oplichting, uitvoerig heeft verklaard over de civiele zaak waarin hij zijn cliënt bijstond, over de persoon van zijn cliënt en over bij de zaak betrokken personen. De raad overweegt dat de verplichting tot geheimhouding heeft te gelden als een fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijdt. Die geheimhouding geldt zowel de bijzonderheden van door hem behandelde zaken als de persoon van zijn cliënt(e) en de aard en omvang van diens/haar belangen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende geheimhoudingsplicht, terwijl niet is gebleken van een uitzonderingssituatie als bedoeld in lid 2 van Gedragsregel 6.
5.3 Verweerder heeft verklaard dat hij, om verdere problemen te voorkomen en vrezend dat zijn vrijheidsbeneming mogelijk langer zou duren wanneer hij zou zwijgen, welbewust heeft besloten om de vragen van de politie te beantwoorden. Verweerder heeft aldus zijn geheimhoudingsplicht geschonden om zijn eigen belang te dienen en de raad is van oordeel dat verweerder (ook) daarvan een tuchtrechtelijk verwijt dient te worden gemaakt. De raad acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder door diens aanhouding en de jegens hem gerezen verdenking van zijn stuk was gebracht, maar dit laat onverlet dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich te allen tijde bewust is van de op hem rustende geheimhoudingsplicht en van het feit dat zijn eigen belang als verdachte daaraan ondergeschikt is.
5.4 Tot slot staat vast dat verweerder niet tijdig heeft voldaan aan de uit een tweetal onherroepelijke tuchtrechtelijke beslissingen voortvloeiende betalingsverplichtingen. Verweerder heeft ter zitting van de raad aandacht gevraagd voor de financiële situatie van zijn kantoor, die, aldus verweerder, het tijdig nakomen van de financiële verplichtingen heeft verhinderd. Wat daar ook van zij, vast staat dat verweerder de uit de beslissingen voortvloeiende en in de betalingsverzoeken gestelde termijnen ongebruikt heeft laten verstrijken, zonder contact te zoeken met de deken teneinde hem te informeren en naar een oplossing te zoeken. De raad is van oordeel dat verweerder aldus het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 1.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden bezwaren van de deken raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden, inhoudend dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet) en bij de uitoefening van zijn beroep vertrouwenspersoon is en geheimhouding in acht neemt binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen (artikel 10a lid 1 sub e Advocatenwet). De ernst van de onderhavige feiten en het feit dat verweerder reeds meerdere malen tuchtrechtelijk is veroordeeld rechtvaardigen een schorsing van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met verkorting van de inzagetermijn als bedoeld in art. 8a, derde lid, van de Advocatenwet tot twee jaar.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1. De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op
EUR 1.000,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;
- bepaalt dat van deze schorsing twee weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.1 bepaald;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. J.B. de Meester, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 januari 2018 .
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 16 januari 2018
verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West -Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl