Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:17

Zaaknummer

6700

Inhoudsindicatie

Klager kan niet in appel komen van gegrond verklaarde klacht. Klager is wel ontvankelijk voor zover de raad een deel van zijn klacht buiten behandeling heeft gelaten. Dit klachtonderdeel (over doorgeleiding correspondentie) is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 24 januari 2014

in de zaak 6700

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 28 januari 2013, onder nummer 12-140, aan partijen toegezonden op 28 januari 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en geen maatregel is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA 3961.

 

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 februari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief met bijlagen van klager aan het hof van 17 oktober 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2013, waar klager, samen met haar gemachtigde A. en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3 KLACHT

De klacht zoals deze door de raad is beoordeeld houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder als advocaat van klager de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd door niet adequaat het (ontbrekende) dossier te vergaren, en verweerder voorts onvoldoende bereid was om te procederen tegen de wederpartij, een onderwijsinstelling.

 

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan.

Klager had een geschil met de onderwijsinstelling B. Verweerder heeft klager in dat geschil vanaf juli 2011 rechtsbijstand verleend, nadat klager in dat geschil eerder door een andere advocaat was bijgestaan. Verweerder heeft namens klager een klacht ingediend bij B. Naar aanleiding daarvan vond op 3 november 2011 een gesprek plaats tussen klager en verweerder enerzijds en vertegenwoordigers van B. anderzijds. Dat gesprek leidde niet tot een oplossing van het geschil. Klager heeft op 15 december 2011 aan verweerder medegedeeld dat hij niet meer door verweerder wilde worden bijgestaan. Klager heeft later de beschikking gekregen over een ongetekende brief van 24 oktober 2011 van de juridische afdeling van het B. aan verweerder, doordat de klachtencommissie van B. deze brief vermeldde in haar advies aan het College van Bestuur van 23 maart 2012. De brief van 24 oktober 2011 houdt onder meer in een afwijzing van de aansprakelijkstelling en de mededeling dat als klager na de herfstvakantie nog steeds niet op de lessen verschijnt, de directie zal worden geadviseerd om klager per 1 november uit te schrijven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft de klacht van klager tegen verweerder gegrond verklaard.

Klager heeft daartegen als grief aangevoerd dat de feiten, waarvan de raad is uitgegaan, anders liggen en dat de beoordeling door de raad dat het ook de eigen verantwoordelijkheid van klager was om geen misverstand over de opdracht te laten ontstaan zodat geen maatregel is opgelegd, onjuist is. Daarnaast heeft klager als grief aangevoerd dat een belangrijk tuchtrechtelijk punt geheel is blijven liggen.

5.2 Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet kan een klager alleen in beroep tegen een beslissing van de raad als zijn klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. De klacht die de raad heeft beoordeeld, is echter gegrond verklaard. Klager is mitsdien in zoverre niet ontvankelijk in zijn beroep. Zijn eerste grief faalt.

5.3 Klager voert echter ook aan dat de raad een deel van de door hem bij de deken aangedragen klacht niet heeft beoordeeld. Hij vraagt het hof alsnog op dat deel van de klacht te beslissen dat door de raad niet is beoordeeld en wel door hem bij de deken is ingediend.

Daarover overweegt het hof, dat klager in zijn inleidende klachtbrief van 7 februari 2012 aan de deken zijn klacht heeft omschreven zoals deze is beoordeeld door de raad. Nadat verweerder bij brief van 2 april 2012 op de klacht had gereageerd, heeft klager in zijn repliek van 8 april 2012 ook geklaagd over het feit dat verweerder een brief van 24 oktober 2011 niet had doorgestuurd naar klager. Verweerder heeft in zijn brief van 15 mei 2012 aan de deken gereageerd op deze aanvullende klacht. Het hof oordeelt op grond van het vorenstaande dat de grief van klager over het buiten behandeling blijven van een deel van de klacht slaagt. Klager is in zoverre ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof omschrijft het nog niet beoordeelde deel van de klacht als volgt:

5.4 De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder een brief van B. van 24 oktober 2011 heeft achtergehouden.

Het hof zal deze klacht alsnog beoordelen.

5.5 Verweerder heeft in reactie op deze klacht het volgende gesteld:

- De brief is hem pas gedurende de onderhavige klachtprocedure bekend geworden; hij heeft aan deze brief geen enkele herinnering en voor zover hij heeft kunnen nagaan is de brief nooit door zijn kantoor ontvangen;

- Het betreft een kopiebrief die niet is ondertekend, waardoor minst genomen de indruk bestaat dat B. de brief destijds niet daadwerkelijk heeft verstuurd;

- Het verloop van het gesprek dat verweerder en klager op 3 november 2011 hebben gevoerd bij B. zou ongetwijfeld anders zijn geweest als deze brief toen bekend was geweest. Verweerder heeft tijdens dit gesprek zijn ongenoegen geuit over het uitblijven van een reactie van B.;

- Dat de brief door de gesprekspartners van B. toen niet aan de orde is gesteld kan veroorzaakt zijn doordat de brief door een andere afdeling van B., een grote organisatie, is verstuurd en ook niet bekend was aan de vertegenwoordigers van B. waar het gesprek mee werd gevoerd.

5.6 Klager heeft deze verweren van verweerder inhoudelijk niet weersproken. Naar het oordeel van het hof valt aan verweerder slechts dan een verwijt te maken van het niet doorsturen van de brief als voldoende aannemelijk is dat hij de brief heeft ontvangen. Het hof acht dit niet aannemelijk geworden, nu niet is komen vast te staan dat de – niet ondertekende - brief door verweerder is ontvangen en evenmin dat deze is verstuurd.  Dit leidt tot de conclusie dat het nog niet beoordeelde klachtonderdeel door het hof ongegrond zal worden verklaard.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2013, onder nummer 12-140, op het in die beslissing genoemde klachtonderdeel;

en

- verklaart het hierboven in overweging 5.4 van de beslissing geformuleerde klachtonderdeel van klager tegen verweerder ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot –van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E.B. Knottnerus en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op   24 januari 2014.