Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:41

Zaaknummer

18-021/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Geen sprake van strijd met Gedragsregels 12 en 15. Ook geen sprake van onjuiste feiten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 februari 2018

in de zaak 18-021/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 januari 2018 met kenmerk 4017-0519, door de raad ontvangen op 12 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers hebben in het verleden een drietal leningen verstrekt aan de heer K, waarvoor hypotheek tot zekerheid is verstrekt op de woning van de heer K en waarvoor op 2 november 2012 twee hypotheekakten zijn opgesteld ten overstaan van de notaris. Klager sub 1 had een volmacht om de belangen van de heer K te behartigen. Klager sub 1 heeft de hypotheekakten derhalve als geldgever en als volmachthebber van geldnemer – de heer K – ondertekend.

1.2 De heer K is op 22 augustus 2013 overleden. Zijn dochter (hierna: de dochter) is tot executeur testamentair benoemd. Op het moment van overlijden van de heer K waren de leningen nog niet afgelost. Over de aflossing van de openstaande bedragen is een geschil ontstaan tussen klagers en de dochter. Klagers en de dochter hebben diverse procedures tegen elkaar gevoerd, waarbij de dochter werd bijgestaan door mr. R. Een van de geschilpunten betrof de totstandkoming van de hypotheekakten. De dochter beriep zich op Selbsteintritt, waardoor de akten volgens haar nietig zouden zijn.

1.3 Klagers hebben de notaris aansprakelijk gesteld voor de kosten van de procedures die zij tegen de dochter hebben gevoerd.  Volgens klagers heeft de notaris jegens hen zijn zorgplicht geschonden doordat hij hypothecaire aktes heeft opgesteld en verleden die op basis van ongeoorloofde Selbsteintritt konden, althans zouden kunnen worden aangetast. Klagers worden in die procedure bijgestaan door mr. H., de notaris (en zijn kantoor) door verweerster.

1.4 Op 16 januari 2017 heeft de comparitie plaatsgevonden in de hiervoor in 1.3 genoemde procedure. De rechter heeft de sluiting van de comparitie  aangehouden tot 20 januari 2017 om 16.00 uur, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen.

1.5 Verweerster heeft op 20 januari 2017 om 15.45 uur een akte bij de rechtbank ingediend met daarbij een aantal producties, waaronder correspondentie tussen mr. R en de (voormalige) advocaat van klagers en een verklaring van de makelaar die de woning van wijlen de heer K in de verkoop had genomen. Verweerster heeft een kopie van de akte aan de advocaat van klagers gestuurd.

1.6 Bij faxbericht van 20 januari 2017 heeft de rechtbank verweerster bericht dat de akte is geweigerd en dat vonnis is bepaald op 1 maart 2017.

1.7 Bij vonnis van 1 februari 2017 heeft de rechtbank de vorderingen van klagers grotendeels toegewezen.

1.8 Verweerster is namens haar cliënten in hoger beroep gegaan van het vonnis van de rechtbank. Bij de door haar ingediende memorie van grieven heeft zij de in 1.5 genoemde correspondentie tussen mr. R en de (voormalige) advocaat van klagers en de verklaring van de makelaar aan het gerechtshof overgelegd.

1.9 Bij brief van 2 augustus 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) zonder toestemming van (de advocaat van) klagers op 20 januari 2017 een akte bij de rechtbank heeft ingediend terwijl het inhoudelijke debat al op 16 januari 2017 was geëindigd en de zaak voor vonnis stond, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 15 lid 2;

b) bij voornoemde akte confraternele correspondentie tussen mr. R en de voormalige advocaat van klagers aan de rechtbank over heeft willen leggen, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 12;

c) bij voornoemde akte tevens een verklaring van de makelaar aan de rechtbank over heeft willen leggen, terwijl zij wist dat de inhoud van die verklaring onjuist was;

d) gepoogd heeft het gerechtshof te misleiden door voornoemde (onjuiste) verklaring van de makelaar bij memorie van grieven in het geding te brengen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het de advocaat, nadat om een uitspraak is gevraagd, niet geoorloofd is zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden (zie ook Gedragsregel 15 lid 2).

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het door klagers overgelegde proces-verbaal van de comparitie blijkt dat de rechter de sluiting van de comparitie heeft aangehouden tot 20 januari 2017 om 16.00 uur. Verweerster heeft de betreffende akte voordien ingediend (namelijk op 20 januari 2017 om 15.45 uur), onder gelijktijdige toezending daarvan aan de advocaat van klagers. Nu de comparitie ten tijde van het indienen van de akte nog niet was gesloten (en er dus nog niet om uitspraak was gevraagd), is van strijd met Gedragsregel 15 lid 2 geen sprake. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter voorop dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft bij de akte van 20 januari 2017 correspondentie aan de rechtbank overgelegd tussen mr. R en de voormalige advocaat van klagers. Anders dan klagers hebben aangevoerd heeft verweerster hiermee niet in strijd gehandeld met Gedragsregel 12, nu de door haar overgelegde correspondentie niet correspondentie tussen haar en de advocaat van klagers betreft en er dus geen sprake is van confraternele correspondentie in de zin van Gedragsregel 12. Daarbij is van belang dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat de voormalige advocaat van klagers zelf ook grote delen van de correspondentie tussen de betreffende advocaten heeft overgelegd in een procedure. Gesteld noch gebleken is dat verweerster in andere zin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het overleggen van de betreffende correspondentie. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien, zo begrijpt de voorzitter, op de door verweerster overgelegde verklaring van de makelaar, waarin de makelaar onder meer heeft verklaard dat de woning van wijlen de heer K sinds medio april 2014 te koop heeft gestaan. Volgens klagers is dit niet juist; de woning heeft sinds september 2014 te koop gestaan.

4.7 Verweerster heeft aangevoerd dat zij via mr. R een verklaring van de makelaar die de woning van wijlen de heer K in de verkoop had genomen heeft gekregen. Zij had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Bovendien ging verweerster er vanuit dat klagers, in geval van evidente onjuistheden, de rechter hierop zou wijzen. Verweerster begrijpt overigens waar de klacht van klagers vandaan komt. De makelaar heeft verklaard dat de woning in het voorjaar in de verkoop is gegaan, terwijl in de kortgedingdagvaarding die mr. R destijds heeft uitgebracht staat dat de woning in september in de verkoop is gegaan. In het korte tijdsbestek dat verweerster ter beschikking stond om de akte op te stellen na de zitting van 16 januari 2017, is haar dit niet opgevallen. Verweerster heeft nadien navraag gedaan bij mr. R, die haar liet weten dat niet alleen de woning van de heer K in de verkoop was genomen, maar ook twee andere onroerende zaken die eveneens behoorden tot de nalatenschap van de heer K. Deze panden waren lastig verkoopbaar en dienden deels gezamenlijk te worden verkocht om een goede opbrengst te realiseren. Volgens mr. R speelde dit vanaf april en stond er toen ook een bord in de tuin. Om die reden heeft verweerster de verklaring (ook) in hoger beroep overgelegd, aldus verweerster.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, mag een advocaat in beginsel afgaan op het feitenmateriaal dat hem wordt verstrekt en behoeft hij dat feitenmateriaal slechts in uitzonderingsgevallen te verifiëren. Dat er van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, hebben klagers, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 februari 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 februari 2018 verzonden.