Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4474
Zaaknummer
6332
Inhoudsindicatie
Deken niet verplicht minnelijke regeling te beproeven. Bekrachtiging beslissing raad: gegrond wegens uiten dreigementen. Berisping.
Uitspraak
Beslissing
Van 10 december 2012
in de zaak 6332
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klagers
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 19 december 2011, onder nummer 11-124A, aan partijen toegezonden op 19 december 2011, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerster onderdeel a gegrond is verklaard, de onderdelen b t/m f ongegrond zijn verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.
De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA2247.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klagers;
- de brief van verweerster aan het hof van 8 februari 2012;
- stukken van verweerster aan het hof van 24 september 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2012, waar klagers en verweerster zijn verschenen. Partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster:
a) in haar brieven aan klager 1 dreigementen uit;
b) (…)
c) (…)
d) (…)
e) (…)
f) (…)
Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
4 FEITEN
In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Voor zover het hoger beroep op de klachtonderdelen b tot en met f betrekking heeft, is verweerster wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk.
Hoewel klachtonderdeel a spreekt van ‘brieven’, waarmee gedoeld wordt op de brieven van verweerster van 15 juni 2009 en 19 augustus 2009, heeft de raad de klacht kennelijk alleen voor wat betreft de laatstgenoemde brief de klacht gegrond verklaard. Voor zover het klachtonderdeel ziet op de brief van 15 juni 2009 heeft de raad niets overwogen en derhalve ook niet vastgesteld dat dat onderdeel in zoverre gegrond is, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het klachtonderdeel in zoverre ongegrond is bevonden. Bij het hoger beroep daartegen heeft verweerster evenmin belang.
Het hoger beroep tegen klager 2 is niet-ontvankelijk omdat klachtonderdeel a geen betrekking heeft op een handelen of nalaten jegens hem.
5.2. Het beroep op de onbevoegdheid van de raad, althans niet-ontvankelijkheid van klagers op de door verweerder aangevoerde grond dat de deken geen poging heeft gedaan een minnelijke schikking te bereiken, wordt verworpen. De deken heeft kennelijk toepassing gegeven aan artikel 46e lid 2 Advocatenwet dat bepaalt dat de deken niet gehouden is een minnelijke schikking te beproeven indien hij een schikking, op grond van de inhoud van de klacht, ongewenst of onmogelijk acht.
5.3. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.4. De grieven van verweerster tegen de beslissing van de raad aangaande klachtonderdeel a, brief van 19 augustus 2009, worden verworpen. De beslissing van de raad dient in zoverre te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart verweerster niet-ontvankelijk voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de klachtonderdelen a (brief van 15 juni 2009) en b tot en met f;
- verklaart het hoger beroep tegen klager 2 niet-ontvankelijk;
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 december 2011, gewezen onder nummer 11-124A voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat het dictum verbeterd dient te worden gelezen als:
- verklaart het klachtonderdeel a ten aanzien de brief van 19 augustus 2009 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a, ten aanzien van de brief van 15 juni 2009, en de klachtonderdelen b tot en met f ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot –van Dijken, G. Creutzberg, J.C. van Oven en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.