Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-08-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:195
Zaaknummer
6561
Inhoudsindicatie
Geen niet-ontvankelijkheid op grond van tijdsverloop (2 jaar), maar wel niet-ontvankelijk op grond van ontbreken belang. Klaagster was als leverancier van de tegenpartij van verweerders cliënt niet in het geschil betrokken en heeft geen recht tot klagen over gang van zaken rond de procedure.
Uitspraak
Beslissing van 16 augustus 2013
in de zaak 6561
naar aanleiding van het wederzijds beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 3 september 2012, onder nummer 12-50, aan partijen toegezonden op 3 september 2012, waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 23 april 2012 gegrond is verklaard en de klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen. Verweerder is bij memorie van 3 oktober 2012 in hoger beroep gekomen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van verweerder aan het hof van 2 november 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2013, waar namens klaagster de heer X. en verweerder, samen met zijn gemachtigde, zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) in de procedure tot verkrijging van het bevel ex parte hij heeft verzuimd melding te maken van het feit dat aan een van zijn cliënten op 31 maart 2009 surseance van betaling was verleend en daarmee de rechtbank bewust heeft misleid. Daarmee heeft verweerder tevens in strijd met bepaalde in artikel 21 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering gehandeld
b) klaagster onnodig schade heeft berokkend doordat de cliënt van verweerder haar schade en kosten op klaagster heeft verhaald.
3.2 De gronden van het verzet hielden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter van de raad in de beslissing van 23 april 2012 ten onrechte de klachtonderdelen als kennelijk niet ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Een aantal door klager aan de orde gestelde bezwaren zijn niet inhoudelijk behandeld zoals dat verweerder nalatig is geweest in het verzamelen van informatie, hij een onderzoekplicht heeft geschonden, klaagster door de toewijzing van de vordering jegens haar afnemer direct is getroffen omdat schade op haar is verhaald. Daarnaast is de kwestie nog steeds actueel omdat er nog steeds kwesties spelen zoals het leggen van een conservatoir bewijsbeslag in april 2012.
4 FEITEN
4.1 Verweerder heeft namens cliënten opgetreden tegen de vennootschap K., die tevens afneemster was van klaagster.
4.2 Op 31 maart 2009 heeft verweerder namens zijn cliënten een ex parte bevel op grond van artikel 1019e Rv verzocht, jegens partij K., een afnemer van klaagster. Bij beschikking van 1 april 2009 is dit verzoek toegewezen. Op 31 maart 13.30 uur is aan een van de cliënten van verweerder surseance verleend. Bij brief van 1 april 2009 heeft verweerder klaagster op de hoogte gesteld van de beschikking inzake het ex-partebevel. In de brief heeft verweerder namens zijn cliënten verzocht en gesommeerd om iedere inbreuk op de auteursrechten van zijn cliënten te staken en gestaakt te houden. Bij brief van 31 augustus 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over het handelen van verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Nadat de voorzitter van de raad de klacht van klaagster niet-ontvankelijk had verklaard wegens een te groot tijdsverloop tussen de gewraakte handeling en het indienen van de klacht heeft de raad geoordeeld dat geen sprake was van een te groot tijdsverloop, het verzet van klaagster hiertegen gegrond verklaard en vervolgens geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat verweerder op 31 maart 2009 wist of behoorde te weten dat sprake was van surseance en op grond daarvan geoordeeld dat beide klachtonderdelen ongegrond waren.
5.2 Klaagster heeft in haar beroep geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide klachtonderdelen. Verweerder heeft ook beroep aangetekend en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, ofwel op grond van een te groot tijdsverloop, ofwel op de grond dat klaagster geen belang heeft. Nu verweerder twee niet ontvankelijkheidsverweren voert, dient het hof eerst over zijn beroep te oordelen.
5.3 Met de raad is het hof van oordeel dat het tijdsverloop van ruim twee jaren niet zodanig is dat het hof tot het oordeel dient te komen dat klaagster niet-ontvankelijk is vanwege dit te grote tijdsverloop. In deze zaak is immers niet vast komen te staan dat verweerder door dit tijdsverloop in een nadeliger positie is komen te verkeren. Het tweede beroep op niet-ontvankelijkheid van verweerder heeft wel succes. Het hof is van oordeel dat alleen geklaagd kan worden door hen die direct in hun belang zijn getroffen. De cliënten van verweerder procedeerden tegen K.. Dat klaagster de leverancier van K. was doet daarbij niet terzake nu deze leverancier niet in het geschil was betrokken. Niet klaagster maar K. had processueel belang bij het worden gehoord op het verzoek, c.q. belang bij het niet doorzetten van deze rechtsgang in verband met de verkregen surseance van betaling. Het recht om te klagen over de gang van zaken rond de procedure tot verkrijging van het ex parte bevel komt klaagster dan ook niet toe.
5.4 Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat de beslissing van de raad dient te worden vernietigd en klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Aan behandeling van het beroep van klaagster komt het hof, gezien het voorgaande, niet meer toe.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 3 september 2012, gewezen onder nummer 12-50;
en,
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht tegen verweerder.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, E.B. Knottnerus, E. Schutte en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.