Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:45

Zaaknummer

17-895/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft de zaak van klaagster feitelijk nooit in behandeling genomen, althans daarin geen noemenswaardige werkzaamheden verricht, ondanks toezeggingen. Voorts had verweerder bij aanname van de zaak duidelijkheid behoren te scheppen over het al dan niet verjaard zijn van de vordering van klaagster, hetgeen hij niet heeft gedaan. Klacht gegrond, waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2018

in de zaak 17-895/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 16 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 oktober 2017 met kenmerk 4017-0416, door de raad ontvangen op 30 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2018 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 8 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In november 2014 heeft klaagster contact opgenomen met het kantoor van verweerder, aangezien klaagster de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) aansprakelijk wilde stellen voor de door haar gestelde schade als gevolg van de intrekking van haar verblijfsvergunning in 2003. In dat kader heeft er op 12 november 2014 een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Op 21 november 2014 heeft verweerder een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Op 12-11-2014 hadden we op mijn kantoor een bespreking over de mogelijkheid om de Nederlandse Staat, in bijzonder de Immigratie- en Naturalisatiedienst, aansprakelijk te stellen voor de door u geleden schade.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft naar achteraf is gebleken uw verblijfsvergunning in 2003 ten onrechte ingetrokken. Achteraf heeft Immigratie- en Naturalisatiedienst echter aangegeven dat u in ieder geval sinds 17-08-1995 rechtmatig verblijf hebt op grond van art 7 Besluit 1/80.

Door intrekken van uw verblijfsvergunning bent u echter uw baan bij de Belastingdienst kwijtgeraakt, en hebt u daarmee inkomensschade geleden. Ook hebt u psychische schade opgelopen in de vorm van ptss.

Ik heb u aangegeven bereid te zijn om deze zaak voor u te onderzoeken en de Immigratie- en Naturalisatiedienst aansprakelijk te stellen. Daartoe zal ik alvast een toevoeging vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand (= gesubsidieerde rechtsbijstand).”

2.2 Verweerder heeft op 19 december 2014 een toevoeging voor klaagster aangevraagd, welke begin 2015 is verleend. Klaagster heeft de eigen bijdrage betaald.

2.3 Op verzoek van klaagster is de zaak eind 2016 overgedragen aan een andere advocaat.

2.4 Bij brief van 3 april 2017 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij het kantoor van verweerder. Bij brief van 11 april 2017 en in een gesprek op 13 juni 2017 heeft verweerder zijn excuses aangeboden aan klaagster en de door klaagster betaalde eigen bijdrage terugbetaald.

2.5 Bij brief van 16 juni 2017 heeft (de gemachtigde van) klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de zaak van klaagster ondanks toezeggingen feitelijk nooit in behandeling heeft genomen, waardoor haar vordering op de IND mogelijk is verjaard;

b) bij aanname van de zaak geen duidelijkheid heeft geschapen over het al dan niet verjaard zijn van de vordering.

4 VERWEER

4.1 Verweerder geeft toe dat hij ernstig tekort is geschoten in de behandeling van de zaak van klaagster aangezien hij deze veel te lang heeft laten liggen, en biedt daarvoor (nogmaals) zijn excuses aan. Verweerder meent evenwel dat door zijn nalaten de eventuele vordering van klaagster niet is verjaard. Verweerder erkent voorts dat hij, indien hij de zaak van klaagster wel naar behoren zou hebben behandeld, als eerste had moeten beoordelen of haar vordering wel of niet was verjaard.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

5.2 Gelet op de uitdrukkelijke erkenning van verweerder zijn beide klachtonderdelen gegrond. Het staat immers vast dat verweerder de zaak van klaagster feitelijk nooit in behandeling heeft genomen, althans daarin geen noemenswaardige werkzaamheden heeft verricht, ondanks toezeggingen. Voorts had verweerder bij aanname van de zaak duidelijkheid behoren te scheppen over het al dan niet verjaard zijn van de vordering van klaagster, hetgeen hij niet heeft gedaan.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande zijn beide klachtonderdelen gegrond. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden. Daarbij weegt de raad mee dat verweerder zijn excuses aan klaagster heeft aangeboden en inmiddels maatregelen heeft genomen in zijn praktijkvoering om te voorkomen dat iets dergelijks in de toekomst weer zal gebeuren.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018.

Griffier Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2018 verzonden.