Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:361
Zaaknummer
6670
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij over aanvragen en verkrijgen toevoegingen waarvoor de wederpartij niet in aanmerking zou komen. Niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. Verweerder heeft zich terecht niet vrij geacht inhoudelijk op de verwijten te reageren.
Uitspraak
Beslissing van 16 december 2013
in de zaak 6670
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 12 december 2012, onder nummer 12-116A, aan partijen toegezonden op 12 december 2012, waarbij klaagster in haar klacht tegen verweerder niet-ontvankelijk is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA 3558.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 januari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 oktober 2013, waar, namens klaagster, mevrouw Z. en verweerder samen met zijn gemachtigde zijn verschenen. Mevrouw Z. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder ten behoeve van mevrouw X toevoegingen heeft aangevraagd en verkregen terwijl hij wist, althans had moeten weten dat mevrouw X daarvoor niet in aanmerking kwam.
3.2 Ter toelichting op de klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd. De raad voor rechtsbijstand heeft zich bij het afgeven van de toevoeging gebaseerd op de gegevens betreffende het inkomen en vermogen van mevrouw X in het betreffende peiljaar, zoals deze bij de belastingdienst bekend waren. Verweerder heeft geweten (of moeten vermoeden) dat als de aldus aangevraagde toevoeging werd verkregen, dit het gevolg was van een onjuiste en onvolledige aangifte van mevrouw X, temeer nu verweerder op de hoogte was van de financiële positie van mevrouw X. Klaagster is van oordeel dat verweerder zich schuldig maakt aan (deelneming aan) heling, dan wel witwassen nu hij de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand heeft gesteund.
3.3 De kern van het verwijt van klaagster is dat verweerder op de hoogte moet zijn geweest van fiscaal niet verantwoorde inkomsten of vermogen en/of de (voorwaardelijke) vordering tot uitbetaling van de zich in depot bevindende schadevergoeding en daarvan bij de aanvrage voor een toevoeging (kennelijk) geen melding heeft gedaan.
4 FEITEN
In een langlopend letselschadedossier is mevrouw X (voormalig cliënte van verweerder) door diverse elkaar opvolgende advocaten bijgestaan. Op enig moment heeft mevrouw X een overeenkomst met klaagster gesloten, samengevat inhoudende dat klaagster de kosten van de tweede advocaat voor haar rekening nam, waartegenover klaagster, na aftrek van de advocaatkosten, een percentage van 40 % van de opbrengst toekwam. Nadat een regeling met de verzekeraar was getroffen, kon mevrouw X zich niet vinden in de financiële consequenties van de met klaagster gesloten overeenkomst en heeft verweerder als derde advocaat namens haar diverse procedures tegen klaagster gevoerd. Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden toevoegingen aangevraagd en verkregen.
5 BEOORDELING
5.1 In zijn beoordeling op de onder 3.1 weergegeven klacht heeft de raad zich terecht de vraag gesteld of klaagster voldoende belang heeft bij de onderhavige klacht. Voor zover het algemeen belang in een tuchtprocedure aan de orde is, kan dat slechts beoordeeld worden naar aanleiding van een dekenbezwaar, waarvan in de onderhavige zaak geen sprake is.
Ter zitting bij het hof is namens klaagster nog bevestigd dat het belang van klaagster bij haar klacht daarin ligt dat mevrouw X niet (alle) gevoerde procedures tegen klaagster had kunnen voeren als verweerder niet voor die zaken aan klaagster was toegevoegd. Met de raad is het hof van oordeel, dat de onvermijdelijke consequentie van een systeem waarbij rechtshulp mede door de overheid wordt bekostigd niet ertoe kan leiden dat klaagster een eigen belang heeft om te klagen tegen de advocaat van de wederpartij, hetgeen meebrengt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Daar voegt het hof nog aan toe dat verweerder slechts op de gemaakte verwijten zou kunnen reageren door de wederpartij van zijn cliënte inzage te geven in haar vermogenspositie. Daartoe acht verweerder zich, terecht naar het oordeel van het hof, niet vrij. Dit leidt tot de slotsom dat de namens klaagster aangevoerde argumenten er niet toe leiden dat het hof tot een ander oordeel komt dan de raad.
5.2 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 12 december 2012, gewezen onder nummer 12-116A.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann,
H. van Loo, R. Verkijk en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2013.