Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:44

Zaaknummer

17-840/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Nu verweerder geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd waarin hij de aan hem verschafte opdracht bevestigt en zijn analyse van de slagingskans van de zaak van klager geeft, is niet komen vast staan dat klager ervan op de hoogte was dat de bezwaarschriftprocedure geen kans van slagen had en dat het opsturen van de stukken van het UWV geen verschil zou hebben gemaakt voor de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure. De raad zal het er dan ook voor moeten houden dat verweerder de betreffende stukken in strijd met de opdracht van klager niet aan de IND heeft toegezonden. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2018

in de zaak 17-840/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

 

over:

   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 maart 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 19 oktober 2017 met kenmerk td/md/17-128, door de raad ontvangen op 20 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 29 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de e-mail met bijlage van klager aan de raad van 17 januari 2018.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 17 januari 2010 heeft klager verblijfsrecht in Nederland gekregen op grond van het Unierecht, welk verblijfsrecht is gebaseerd op de relatie met zijn toenmalige partner. Die relatie is per 1 juli 2012 geëindigd. Bij beschikking van 20 maart 2015 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) vastgesteld dat het verblijfsrecht met ingang van 1 juli 2012 is komen te vervallen. Vanaf april 2015 heeft verweerder klager bijgestaan als advocaat.

2.2 Op 6 mei 2015 heeft verweerder een brief gestuurd aan de IND, met onder meer de volgende inhoud:

“(…) op 6 juli 2012 heeft cliënt een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van voortgezet verblijf. Hij had immers toen al meer dan een jaar tijdens zijn rechtmatig verblijf gewerkt en had ook een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij dezelfde werkgever. Derhalve voldeed hij als een Turkse burger op grond van de Associatieovereenkomst EG-Turkije aan de voorwaarden van voortgezet verblijf. Ten onrechte is drie jaar lang hem de gevraagde vergunning niet verleend.

(…)

Thans is cliënt volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt per 17 april 2015 de WIA-uitkering. Deze uitkering zal in ieder geval tot 16 november 2016 worden voortgezet. Een kopie van de toekenningbesluit d.d. 10 februari 2015 ontvangt u hierbij.

In het licht van hierboven vermelde feiten en omstandigheden, verzoek ik u onmiddellijk een beslissing te nemen op de aanvraag van 6 juli 2012 en aan cliënt een vergunning te verlenen voor ‘voortgezet verblijf’.” 

2.3 Bij beschikking van 21 mei 2015 heeft de IND aangegeven dat aan klager een verblijfsvergunning wordt verleend voor bepaalde tijd van 6 juli 2012 tot 1 mei 2013 voor het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“Uit Suwinet-Inkijk is echter gebleken dat u sinds 1 mei 2013 geen reële en daadwerkelijke arbeid meer hebt verricht bij Kingtel V.O.F. en dat u sinds 2 mei 2013 een uitkering in het kader van de Ziektewet ontvangt. U bent bij brief van 20 maart 2015, verzonden op 23 maart 2015, in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken stukken met betrekking tot uw arbeid bij Kingtel V.O.F. en stukken met betrekking tot uw uitkering te overleggen. Uw gemachtigde, [verweerder], heeft hierop bij brief van 6 mei 2015 gereageerd, maar heeft de gevraagde stukken daarbij niet overgelegd. Uw gemachtigde verwijst in zijn brief naar een kopie van het toekenningsbesluit met betrekking tot uw WIA-uitkering, maar de genoemde kopie is niet bij de brief van uw gemachtigde aangetroffen. Wat daar ook van zij, uit hetgeen uw gemachtigde in zijn brief van 6 mei 2015 naar voren heeft gebracht blijkt niet dat u na 30 april 2013 nog reële en daadwerkelijke arbeid bij Kingtel V.O.F. hebt verricht.

Ik concludeer daarom, op grond van het vorenstaande, dat u sinds 1 mei 2013 niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid1, eerste streepje.”

2.4 Tegen dit besluit heeft verweerder namens klager bezwaar gemaakt.

2.5 Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2015 is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“Verder hebt u niet aangetoond dat u op dit moment een uitkering geniet. Dit, terwijl u ten tijde van de behandeling van de beslissing in eerste aanleg in de gelegenheid bent gesteld om het toekenningsbesluit en uw laatste uitkeringsspecificatie van deze uitkering te overleggen. Volgens gegevens uit Suwinet dateert de laatste uitkeringsspecificatie van uw uitkering van 31 december 2014. Er wordt daarom van uitgegaan dat de uitkering op zijn laatst op deze datum geëindigd is en dat u op dit moment geen uitkering geniet. Uw stelling dat u recht hebt op een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel voortgezet verblijf, aangezien u recht hebt op een arbeidsgerelateerde uitkering, wordt mede gezien het bovenstaande niet gevolgd. Dit nog afgezien van de vraag of het hebben van een dergelijke uitkering noopt tot afgifte van een verblijfsvergunning.”

2.6 Op 19 oktober 2015 heeft een medewerkster van het kantoor van verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij doe ik u een kopie van de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) toekomen, welke ik onlangs heb ontvangen. Helaas moet ik u berichten dat de IND het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Hiertegen gaat [verweerder] beroep indienen. Derhalve verzoek ik u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het secretariaat voor het maken van een afspraak met [verweerder] voor verdere bespreking van de zaak.”

2.7 Op 23 oktober 2015 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden.

2.8 Op 27 oktober 2015 heeft mr. A een e-mail gestuurd aan verweerder, met het verzoek om stukken toe te zenden teneinde de mogelijkheden voor beroep tegen de beslissing van de IND voor klager te onderzoeken. Op 28 oktober 2015 heeft verweerder de verzochte stukken aan mr. A toegezonden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een onvolledig bezwaarschrift heeft ingediend bij de IND;

b) geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de IND.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klager verwijt verweerder dat hij een onvolledig bezwaarschrift heeft ingediend bij de IND. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder heeft verzuimd het toekenningsbesluit en de laatste uitkeringsspecificatie aan de IND toe te sturen, terwijl uit de beslissing op bezwaar blijkt dat de IND hier expliciet om heeft gevraagd en klager die stukken ook aan verweerder heeft doen toekomen. Verweerder voert aan dat hij de betreffende stukken bewust niet aan de IND heeft toegestuurd, aangezien er uitsluitend bezwaar was ingesteld om ervoor te zorgen dat klager zijn uitkering behield. Aangezien het ontvangen van een uitkering van het UWV geen grond voor rechtmatig verblijf is, en er ook geen andere gronden voor rechtmatig verblijf waren, was vanaf het begin af aan duidelijk dat het bezwaar geen kans van slagen zou hebben. Het opsturen van de betreffende stukken had dan ook geen verschil gemaakt voor de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure. Klager wist dit ook, aangezien de verwachtingen vanaf het begin af aan steeds duidelijk (mondeling) door verweerder aan klager zijn gecommuniceerd, aldus verweerder.

5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3 De raad overweegt dat verweerder klager geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin hij de aan hem verschafte opdracht bevestigt en zijn analyse van de slagingskans van de zaak van klager geeft. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse gemaakt en met zijn cliënt besproken. Daarna had hij één en ander schriftelijk of per e-mail aan zijn cliënt bevestigd. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is niet komen vast staan dat klager ervan op de hoogte was dat de bezwaarschriftprocedure geen kans van slagen had en dat het opsturen van de stukken van het UWV geen verschil zou hebben gemaakt voor de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure. De raad zal het er dan ook voor moeten houden dat verweerder de betreffende stukken in strijd met de opdracht van klager niet aan de IND heeft toegezonden. Klachtonderdeel a) is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klager verwijt verweerder dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de IND. Verweerder voert aan dat hem niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de IND, aangezien het juist klager is geweest die besloten heeft naar een andere advocaat te gaan.

5.5 De raad overweegt dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat klager eind oktober 2015, derhalve lopende de beroepstermijn van de beslissing van de IND van 9 oktober 2015, is overgestapt naar een andere advocaat. In dat licht kan het standpunt van klager dat hij in de veronderstelling verkeerde dat verweerder beroep zou instellen tegen de beslissing van de IND niet worden gevolgd. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond. Ten overvloede overweegt de raad dat het, in lijn met hetgeen de raad hiervoor onder paragraaf 5.2 heeft overwogen, verstandig was geweest als verweerder de overdracht van de zaak en de consequenties daarvan schriftelijk aan klager had bevestigd.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) gegrond. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan  klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 50 aan  klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000  aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn  als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018.

Griffier Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2018 verzonden.