Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:10

Zaaknummer

6806

Inhoudsindicatie

Klacht over plrivé-gedraging van advocaat. Het optreden als aanklager van postduivenorganisatie is niet ongeoorloofd en raakt praktijkuitoefening als advocaat niet. Ongegrond. Klacht over optreden als advocaat van bestuur niet-ontvankelijk. Klager is niet in zijn belang getroffen.

Uitspraak

Beselissing van 20 januari 2014

in de zaak 6806

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden(verder: de raad) van 22 april 2013, onder nummer 12-231, aan partijen toegezonden op 22 april 2013, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4218.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- email van klagers d.d. 1 november 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 november 2013, waar X., mede namens klagers, en verweerder zijn verschenen. De heer X heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de benoeming tot aanklager tuchtrecht heeft aanvaard, hij had deze benoeming nimmer mogen aanvaarden;

b) als advocaat het bestuur heeft bijgestaan en als aanklager tuchtrecht een klacht in behandeling heeft genomen gericht tegen hetzelfde bestuur. Aldus heeft verweerder zich op een onacceptabele wijze schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling;

c)  in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling heeft opgeroepen door tegelijkertijd als advocaat van het bestuur op te treden en als aanklager.

4 FEITEN

 De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze dienen het hof tot uitgangspunt.

2.2 Y. – hierna te noemen Y – beschikt over een interne tucht- en geschillenregeling. Het tuchtrecht wordt uitgeoefend door aanklagers tuchtrecht, tucht- en geschillencolleges en een beroepscollege.

2.3 In september 2011 is de toenmalige aanklager door het bestuur van de Y ontslagen, hangende een onderzoek dat hij verrichtte naar één of meerdere leden van het beroepscollege in verband met mogelijke declaratiefraude.

2.4 Verweerder was lid van het beroepscollege. In november 2011 heeft het bestuur van de Y bekend gemaakt dat verweerder als (tijdelijk) aanklager zal worden benoemd. In verband daarmee heeft verweerder (tijdelijk) zijn lidmaatschap van het beroepscollege neergelegd.

2.5 Op 6 januari 2012 is bij verweerder als aanklager een klacht ingediend tegen het bestuur van de Y. Op 3 februari 2012 heeft verweerder de behandeling van de klacht teruggeven aan het bureau rechtspleging.

2.6 Ingevolge artikel A6 lid 1 van het reglement rechtspleging kan de functie van aanklager door meerdere personen worden uitgeoefend.

Ingevolge artikel A6 lid 4 van het reglement rechtspleging is een aanklager bevoegd een naar zijn oordeel tuchtrechtelijk vergrijp hetzij te seponeren hetzij een schikkingsvoorstel te doen hetzij een lid voor te dragen voor een tuchtmaatregel.

Ingevolge artikel A7 onder a van het reglement zijn colleges bevoegd een zaak die geseponeerd is alsnog in behandeling te nemen.

2.7 Op of omstreeks 29 december 2011 is verweerder door het bestuur van de Y ingeschakeld als advocaat in een ontslagprocedure.

 

5 BEOORDELING

5.1 Als eerste grief wordt naar voren gebracht dat niet alleen de in deze beslissing aangeduide klagers als klager in die procedure dienen te worden aangemerkt, maar ook C., handelende onder de naam P..

Deze grief slaagt niet. De deken heeft bij brief van 29 november 2012 de klacht, met vermelding van de klagers als aangeduid in de onderhavige beslissing, (dus zonder C.) doorgeleid naar de Raad van Discipline. De raad heeft op de klacht tussen deze klagers en verweerder beslist. In het beroep kunnen geen nieuwe partijen zich als procespartij voegen. Het hof kan de zaak niet voor behandeling van de klacht van C. terugverwijzen naar de raad om alsnog te beslissen op de klacht van deze klager tegen verweerder omdat alleen de deken een nieuwe klachtzaak bij de raad kan aanbrengen.

5.2 De raad heeft in 5.1 van zijn beslissing als volgt overwogen:

 “De raad is van oordeel dat klagers voldoende eigen belang bij de klacht hebben, welk belang bestaat uit het naar behoren functioneren van de intern- tucht- en geschillenregeling en meer in het bijzonder het doen behandelen van de op 6 januari 2012 ingediende klacht, welke klacht door een deel van de klagers is ingediend en dat er voldoende verband bestaat tussen de klacht en de hoedanigheid van verweerder als advocaat. Daarom is de klacht van klagers ontvankelijk.”

5.3 De raad overweegt weliswaar terecht dat een klager een toereikend eigen belang dient te hebben bij het indienen van een klacht, maar daarmee is nog niet gezegd dat de klacht steeds ten volle kan worden getoetst.

Een klacht over een privé-gedraging van een advocaat wordt slechts dan volledig getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet genoemde maatstaven indien de verweten gedraging voldoende aanknopingspunten biedt met de praktijkuitoefening van de advocaat; in andere gevallen geldt de beperkte maatstaf dat de tuchtrechter alleen dan kan toetsen als de gedraging van de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

5.4 De in klachtonderdeel a aan verweerder verweten gedraging (aanvaarding van de functie van aanklager) betreft een privé-gedraging die in geen enkel rechtens relevant verband staat met het feit dat verweerder advocaat is en evenmin met zijn praktijkuitoefening. Dat het zijn van zowel advocaat als aanklager onverenigbare hoedanigheden zijn, is niet gebleken.

Het zijn van aanklager van Y is een advocaat geenszins absoluut verboden. Bijzondere omstandigheden die meebrengen dat er plaats is voor toetsing in het kader van het tuchtrecht, zijn het hof niet gebleken. Klachtonderdeel a acht het hof, net als de raad, ongegrond.

5.5 De gedraging in klachtonderdeel b betreft een gedraging van verweerder in hoedanigheid van aanklager. Deze klacht faalt bij gebreke aan feitelijke grondslag. Het hof deelt het oordeel van de raad (dat verweerder de klacht niet in behandeling heeft genomen) en maakt deze tot de zijne. De omstandigheid dat verweerder zich erop heeft beraden of hij de klacht (als aanklager) in behandeling zal nemen raakt de praktijkuitoefening van verweerder niet en was ook niet absoluut ongeoorloofd. Ook klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

5.6 Klachtonderdeel c heeft twee zijden. Voor zover wordt geklaagd over het feit dat verweerder als advocaat (terwijl hij ook aanklager was) het bestuur (naar het hof begrijpt Y zelf) in een ontslagprocedure (niet betreffende een van klagers) heeft bijgestaan faalt de klacht. De omstandigheid dat verweerder ten tijde van die aanvaarding van de opdracht als advocaat tevens aanklager Y was, hoefde hem niet ervan te weerhouden de opdracht van het bestuur te aanvaarden. Het is een advocaat in beginsel geoorloofd onderhavige nevenfunctie te vervullen, ook binnen de organisatie die hij als advocaat dient. Het hof komt echter niet toe aan toetsing van de klacht omdat klagers op geen enkele wijze rechtstreeks in een belang zijn getroffen doordat verweerder in de ontslagzaak als advocaat van het bestuur is opgetreden.

Anderzijds, waar klagers stellen dat sprake is van (schijn van) belangenverstrengeling klagen zij mede over verweerder in hoedanigheid van aanklager, namelijk omdat dat zij van oordeel zijn dat een aanklager niet namens het bestuur behoort op te treden. Klachten over het optreden van verweerder in hoedanigheid van aanklager vallen evenwel buiten de reikwijdte van het advocatentuchtrecht. Het advocatentuchtrecht strekt er niet toe het belang dat klagers hebben bij een behoorlijk functioneren van het tuchtrecht van Y te dienen.

5.7 Dit alles leidt ertoe dat de beslissing van de raad over de klachtonderdelen a en b dient te worden bekrachtigd en over onderdeel c dient te worden vernietigd en dat klagers alsnog niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in klachtonderdeel c.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2013, onder nummer 12-231, voor zover klachtonderdeel c ongegrond is verklaard;

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c;

en,

- bekrachtigt voornoemde beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, T. Zuidema, W.F. van Zant en T.E. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2014.