Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:43

Zaaknummer

17-843/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat-wederpartij. Verweerster had bij de advocaat van klaagster verhinderdata behoren op te vragen voor het kort geding en hem tevens tijdig een afschrift van de concept-dagvaarding behoren toe te zenden. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2018

in de zaak 17-843/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 29 november 2016 heeft (een kantoorgenoot van) de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 19 oktober 2017 met kenmerk 4016-0834, door de raad ontvangen op 20 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2018 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 17 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief met bijlagen van de deken aan de raad van 24 oktober 2017, door de raad ontvangen op 26 oktober 2017;

- de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 25 oktober 2017, door de raad ontvangen op 26 oktober 2017;

- de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 10 januari 2018;

- de e-mail met bijlagen van verweerster aan de raad van 15 januari 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster en de cliënte van verweerster zijn verwikkeld geweest in een geschil omtrent een paard genaamd Rubin Cartier (hierna: het paard) waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn.

2.2 Op 5 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van het paard en de gerechtelijke bewaring van het paard toegestaan. Het paard is vervolgens op 7 juli 2016 in beslag genomen en in bewaring gesteld van de heer H, dierenarts bij Paardenkliniek de Watermolen in Haaksbergen. 

2.3 Vervolgens is verweerster namens klaagster een opheffings-kort geding gestart. Bij vonnis in kort geding van 11 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant onder andere de vorderingen van de cliënte van verweerster tot opheffing van het gelegde beslag en de bewaring afgewezen.

2.4 Op 13 juli 2016 heeft verweerster namens haar cliënte een kort geding dagvaarding uitgebracht aan klaagster, waarbij zij (onder meer) vordert een andere gerechtelijk bewaarder te benoemen en klaagster te bevelen te gedogen dat het paard in opdracht van de cliënte van verweerster aan een veterinair onderzoek wordt onderworpen. In het aanvraagformulier voor het kort geding is onder ‘verhinderdata gedaagde partij’ het volgende opgenomen:

“niet gevraagd, [advocaat van klaagster] doet net of mijn mail het niet doet. [advocaat van klaagster] reageert nooit op faxen van mijn zijde”

2.5 Onder ‘bijzonderheden/motivering’ is het volgende opgenomen:

“De gezondheid van het paard Rubin Cartier is ernstig in gevaar door de huidige bewaargeving waarbij de veterinaire instructies door [advocaat van klaagster] worden uitgedeeld in plaats van een dierenarts, de waarde van het paard vermindert iedere dag.”

2.6 In de kort geding dagvaarding staat, voor zover relevant, het volgende:

“11. In de namiddag van 11 juli 2016 is [cliënte van verweerster] naar de bewaarder gegaan om de spullen van het paard, zoals zadel en hoofdstel, af te geven. Het paard stond in een voor de hengst veel te kleine stal van 3 x 3 meter. Aan [cliënte van verweerster] is door (de vertegenwoordiger van) de bewaarder gemeld dat in opdracht van [gemachtigde van klaagster] per onmiddellijk absolute boxrust aan het paard was voorgeschreven.

12. Absolute boxrust houdt in dat een paard niet de stal uit mag en onder geen beding mag bewegen. Dit is levensgevaarlijk en wordt louter na uitvoerig onderzoek door een dierenarts – dus niet een advocaat – voorgeschreven in gevallen van ernstig letsel, waarbij de dierenarts “moet kiezen tussen twee kwaden”. Door het stilstaan wordt het voedsel van het paard niet goed verteerd en bestaat er een groot risico op koliek door verstopping van de darmen. Koliek is doodsoorzaak nummer één bij paarden en kan binnen een paar uur leiden tot de dood van een paard. Verder is het bij een topatleet als het paard gevaarlijk de intensieve training waaraan het dier onderworpen is geweest af te breken zonder deze op verantwoorde wijze af te bouwen.”

2.7 Op 14 juli 2016 heeft de heer H van Paardenkliniek de Watermolen B.V. een e-mail gestuurd aan de gemachtigde van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb geen absolute boxrust voorgeschreven. Ik heb [verweerster] dit ook uitdrukkelijk verteld.

(…)

U bent nooit bij het paard geweest en evenmin heeft u als waarnemer opgetreden. Aangezien wij van [cliënte van verweerster] tal van opdrachten en instructies kregen heb ik voorgesteld om het verdere communicatie traject door advocaten te laten verlopen.”

2.8 Bij vonnis in kort geding van 18 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van de cliënte van verweerster afgewezen.

2.9 Op 31 juli 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan haar cliënte, met onder meer de volgende inhoud:

“Graag verzoek ik je ervoor te zorgen dat de declaratie wordt voldaan.

Zodra de betaling door mij ontvangen is, zal ik mijn werkzaamheden in de bodemprocedure weer oppakken. Voor die procedure spraken wij eveneens het speciale tarief van 110,- euro excl. BTW per uur af, met dien verstande echter dat dit verhoogd wordt tot mijn gebruikelijke tarief voor particulieren van 180,- euro per uur in geval van verkoop van je aandeel in het paard.”

2.10 Op 4 augustus 2016 heeft de cliënte van verweerster de samenwerking met verweerster beëindigd. De (voormalig) cliënte van verweerster is vervolgens bijgestaan door een andere advocaat. Op 9 september 2016 zijn klaagster en de (voormalig) cliënte van verweerster tot overeenstemming gekomen, waarbij de (voormalig) cliënte van verweerster haar aandeel in het paard aan klaagster heeft overgedragen. 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) een persbericht heeft uitgebracht waarin staat dat haar cliënte de kort gedingprocedure had gewonnen, terwijl dat niet zo was;

b) op het aanvraagformulier voor het kort geding dat aan de rechtbank is gestuurd, in de dagvaarding en tijdens de zitting leugens heeft verkondigd;

c) geen verhinderdata heeft opgevraagd voor het kort geding en pas na een expliciet verzoek een kopie van de dagvaarding heeft verstrekt;

d) een oneigenlijk pressiemiddel heeft gebruikt door een bodemprocedure aan te brengen terwijl zij van tevoren voornemens was de zaak weer in te trekken;

e) een dagvaarding heeft uitgebracht en een kort geding procedure heeft gevoerd zonder instemming van haar cliënte;

f) elke mogelijkheid van een schikking heeft gefrustreerd vanwege eigen financiële en persoonlijke belangen;

g) moedwillig de onderlinge verhoudingen heeft verstoord en strafaangiften en klachten heeft ingediend tegen de advocaat van klaagster;

h) een verboden ‘no cure no pay’ afspraak heeft gemaakt met haar cliënte;

i) zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten;

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Preliminaire verweren

5.2 Verweerster voert voor alle andere weren aan dat klaagster geen belang heeft bij haar klacht, omdat klaagster de gevoerde kort geding-procedures heeft gewonnen. Voorts vertoont deze klacht overeenkomsten met andere klachten, die haar voormalig cliënte en de advocaat van klaagster over verweerster hebben ingediend, hetgeen volgens verweerster eveneens tot de conclusie zou moeten leiden dat klaagster geen belang heeft. De raad overweegt als volgt. Het antwoord op de vraag of verweerster door het gewraakte handelen en/of nalaten van verweerster daadwerkelijk schade heeft geleden is niet doorslaggevend voor de beoordeling of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ook de omstandigheid dat de onderhavige klacht overeenkomsten vertoont met andere klachten die over verweerster zijn ingediend maakt niet dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Het is juist dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem (of haar) reeds een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen, maar daarvan is in onderhavig geval geen sprake. De raad zal derhalve voorbij gaan aan deze preliminaire verweren.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij een persbericht heeft uitgebracht waarin staat dat haar cliënte de kort gedingprocedure had gewonnen, terwijl dat niet het geval was. Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat zij zich in haar contacten met de pers heeft beperkt tot de toewijzing van de vordering van haar cliënte tot betaling door klaagster van stallingskosten in de toekomst.

5.4 De raad overweegt dat klaagster dit klachtonderdeel, gelet op het verweer van verweerster, onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij op het aanvraagformulier voor het kort geding dat aan de rechtbank is gestuurd, in de dagvaarding en tijdens de zitting leugens heeft verkondigd. Ter toelichting voert klaagster aan dat in de dagvaarding en op het aanvraagformulier voor het kort geding de stelling is opgenomen dat de advocaat van klaagster veterinaire instructies zou geven aan de bewaarder van het paard, hetgeen geenszins het geval is geweest. Voorts heeft verweerster in de dagvaarding en tijdens de zitting verkondigd dat de advocaat van klaagster aan het paard boxrust zou hebben voorgeschreven, hetgeen een leugen is. Daarnaast heeft verweerster tijdens een telefoongesprek met de rechter voorafgaand aan het kort geding gezegd dat het paard naar Amerika ontvoerd zou worden, wat eveneens een verzinsel van verweerster is, aldus klaagster. Verweerster betwist dat zij leugens heeft verkondigd. Verweerster stelt dat haar stellingen in de dagvaarding, op het aanvraagformulier en tijdens de zitting waren gebaseerd op mededelingen van haar cliënte. Voorts betwist verweerster dat zij in een telefoongesprek met de rechter zou hebben verkondigd dat het paard naar Amerika ontvoerd zou worden. Verweerster stelt dat zij slechts gezegd heeft dat paarden eenvoudig te verduisteren zijn, bijvoorbeeld naar Amerika.

5.6 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder paragraaf 5.1 overwogen dient de advocaat de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en mag hij in het algemeen afgaan op de juistheid daarvan en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen de stellingen die door verweerster zijn ingenomen in de dagvaarding, op het aanvraagformulier van het kort geding en tijdens de mondelinge behandeling stuit het hierop af. Klaagster heeft immers onvoldoende onderbouwd waarom zich hier de uitzonderingssituatie voor zou doen dat verweerster de juistheid van de door haar cliënte aangedragen informatie had behoren te verifiëren. Van een dergelijke uitzonderingssituatie is de raad overigens ook niet gebleken. Voorts kan de raad, gelet op het verweer van verweerster, niet vaststellen dat verweerster in een telefoongesprek met de rechter zou hebben aangegeven dat het paard naar Amerika ontvoerd zou worden. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar standpunt weliswaar een verklaring overgelegd van een deurwaarder die tijdens de zitting aanwezig was en de rechter iets over het bewuste telefoongesprek heeft horen zeggen, maar de raad kan daaraan geen doorslaggevend belang hechten nu vaststaat dat deze deurwaarder zelf geen deelnemer aan het bewuste telefoongesprek is geweest. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Klaagster verwijt verweerster dat zij geen verhinderdata heeft opgevraagd voor het kort geding en pas na een expliciet verzoek een kopie van de dagvaarding heeft verstrekt. Verweerster erkent dat er geen verhinderdata zijn opgevraagd voor het kort geding, maar stelt dat dat in dit geval niet verwijtbaar is. De daarvoor op het aanvraagformulier vermelde redenen waren immers juist. In het verleden had verweerster op kort geding-aanzeggingen nimmer een reactie ontvangen van de advocaat van klaagster, aldus verweerster.

5.8 De raad overweegt als volgt. Uit het Procesreglement volgt dat verweerster uiterlijk twee dagen na ontvangst van de dagbepaling de concept-dagvaarding aan (de advocaat van) klaagster had behoren toe te zenden. Ook had verweerster, op grond van Gedragsregel 19, verhinderdata behoren op te vragen. Gesteld noch gebleken is dat een en ander is gebeurd. De verklaring die verweerster heeft gegeven voor haar handelen kan geen rechtvaardiging vormen. Wat hier verder ook van zij, verweerster had in elk geval moeten proberen de advocaat van klaagster te bereiken, hetgeen zij heeft nagelaten. Een en ander valt haar tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel c) is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9 Klaagster verwijt verweerster dat zij een oneigenlijk pressiemiddel heeft gebruikt door een bodemprocedure aan te brengen terwijl zij van tevoren voornemens was de zaak weer in te trekken. Verweerster betwist dit.

5.10 De raad overweegt dat niet is komen vast te staan dat de bodemprocedure door verweerster uitsluitend als pressiemiddel is ingezet. Dat verweerster er voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding kennelijk rekening mee hield dat de bodemprocedure op enig moment weer zou worden ingetrokken maakt dat niet anders. Ook als de bodemprocedure uitsluitend als pressiemiddel zou zijn ingezet is dat overigens niet per definitie ongeoorloofd. Van het gebruik van een ongeoorloofd pressiemiddel is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel e) en h)

5.11 De klachtonderdelen e) en h) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.12 Klaagster verwijt verweerster dat zij een dagvaarding heeft uitgebracht en een kort geding procedure heeft gevoerd zonder instemming van haar cliënte. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij een verboden ‘no cure no pay’ afspraak heeft gemaakt met haar cliënte. Verweerster betwist dit.

5.13 De raad overweegt als volgt. Het klachtrecht komt alleen diegene toe die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Aangezien deze klachtonderdelen betrekking hebben op de afspraken tussen verweerster en haar cliënte heeft klaagster daarbij naar het oordeel van de raad onvoldoende eigen belang. Klaagster is mitsdien niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen e) en h).

Ad klachtonderdeel f) en  g)

5.14 De klachtonderdelen f) en g) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.15 Klaagster verwijt verweerster dat zij elke mogelijkheid van een schikking heeft gefrustreerd vanwege eigen financiële en persoonlijke belangen. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij moedwillig de onderlinge verhoudingen heeft verstoord en strafaangiften en klachten heeft ingediend tegen de advocaat van klaagster. Verweerster voert aan dat zij juist alles op alles heeft gezet om de zaak te schikken, maar beide partijen de gehele eigendom van het paard wilden hetgeen de reden was dat de onderhandelingen stuk liepen. Verweerster betwist dat zij moedwillig de onderlinge verhoudingen zou hebben verstoord.

5.16 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster kan de raad niet vaststellen dat verweerster elke mogelijkheid van een schikking heeft gefrustreerd en/of de onderlinge verhoudingen moedwillig heeft verstoord. Voorts staat het verweerster in beginsel vrij om strafaangiften en klachten in te dienen, klaagster heeft niet onderbouwd waarom dat verweerster in dit geval niet vrij zou staan ofwel waarom verweerster hiermee in dit geval een grens heeft overschreden. De klachtonderdelen f) en g) zijn daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.17 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. Verweerster betwist dit.

5.18 De raad overweegt dat klaagster dit klachtonderdeel, gelet op het verweer van verweerster, onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel i) is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is alleen klachtonderdeel c) gegrond. Verweerster had bij de advocaat van klaagster verhinderdata behoren op te vragen voor het kort geding en hem tevens tijdig een afschrift van de concept-dagvaarding behoren toe te zenden. Nu verweerster een en ander heeft nagelaten is klaagster bemoeilijkt in de voorbereiding van het kort geding. Verweerster heeft aldus de belangen van klaagster nodeloos benadeeld. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a), b), d), f), g) en i) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen e) en h);

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50 aan  klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2018 verzonden.