Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-10-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:321
Zaaknummer
6539
Inhoudsindicatie
Anders dan de raad acht het hof klaagster ontvankelijk in de klacht. Klaagster is gedagvaard door de verkeerde partij. Vergissng is hersteld doordat deze partij alsnog opdracht heeft gegeven en klaagster bevrijdend kon betalen aan deze partij. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 25 oktober 2013
in de zaak 6539
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 juli 2012, onder nummer R.3789/11.191, aan partijen toegezonden op 4 juli 2012, waarbij klaagster in een klacht tegen verweerder niet-ontvankelijk is verklaard.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA3145.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 augustus 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- e-mailbericht van verweerder aan het hof van 4 oktober 2012;
- e-mailbericht van klaagster aan het hof van 31 mei 2013;
- de brief van verweerder aan het hof van 18 juli 2013;
- e-mailbericht van klaagster aan het hof van 20 augustus 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 augustus 2013, waar beide partijen zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij zonder opdracht van de directie van Z. B.V. haar ook namens Z. B.V. heeft gedagvaard, het vonnis heeft laten betekenen en de deurwaarder op klaagster heeft afgestuurd.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt:
2.2 Klaagster is in een gerechtelijke procedure gedagvaard door drie eisende partijen, hierna aan te duiden als X B.V., Y B.V. en Z B.V. Verweerder treedt op als advocaat van deze vennootschappen.
2.3 Z B.V. was voorheen een dochtervennootschap van X B.V. Als gevolg van een management buy out is Z B.V. verzelfstandigd. Z B.V. behoorde tot de groep van vennootschappen, waar ook X B.V. en Y B.V. deel van uitmaakten.
2.4 Tussen klaagster en aan klaagster verbonden vennootschappen en de vennootschappen van de groep van X B.V. is geschil ontstaan over betaling van facturen, daterend uit een periode waarin procespartijen met elkaar hadden samengewerkt.
2.5 In de voormelde procedure heeft klaagster slechts als verweer gevoerd dat Z B.V. door verweerder ten onrechte als eisende partij in de dagvaarding was opgenomen.
2.6 Naar aanleiding van het verweer bleek verweerder dat hij abusievelijk namens Z B.V. gedagvaard had. De bedoeling was immers namens R B.V. te dagvaarden.
2.7 Vervolgens heeft verweerder, na afstemming met de directie van Z B.V. over de processuele positie van Z B.V., de procedure namens X B.V., Y B.V. en Z B.V. voortgezet. Verweerder heeft een verklaring van R B.V. in het geding gebracht met de volgende inhoud:
“Ten overstaan [van] de rechtbank Rotterdam is onder zaak-/rolnummer: [….,RvD] een geschil aanhangig tussen ondermeer [Z B.V., RvD] enerzijds en [klaagster, RvD] anderzijds. In de processtukken heeft [klaagster, RvD] het standpunt ingenomen dat niet [Z B.V., RvD], maar dat [R B.V., RvD] partij is bij de overeenkomsten. Ter onderbouwing van die stelling heeft [klaagster, RvD] naar voren gebracht dat op de met de verrichte werkzaamheden en/of geleverde diensten corresponderende facturen de oude handelsnaam en het handelsregisternummer van [R B.V., RvD] vermeld staat.
Wat daar ook van zij, [R B.V., RvD] verklaart hierdoor dat [Z B.V., RvD] gerechtigd is de vordering EUR 34.310,54 exclusief wettelijke rechte op [klaagster, RvD] te incasseren en dat derhalve door [klaagster. RvD] bevrijdend aan [Z B.V., RvD] kan worden betaald.”
2.8 Bij vonnis van 12 januari 2001 heeft de rechtbank de – gezamenlijke – vordering van X B.V., Y B.V. en Z B.V. tegen klaagster toegewezen, onder compensatie van de proceskosten. De rechtbank heeft het formele verweer van klaagster ten aanzien van Z B.V. verworpen op grond van een door verweerder in het geding gebrachte verklaring van R B.V.
2.9 Verweerder heeft het vonnis aan klaagster doen betekenen.
2.10Klaagster heeft hoger beroep ingesteld waarin verweerder zich ook namens Z B.V. heeft gesteld
4.2 Het hof voegt hier aan toe dat ter zitting van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2013 een regeling is getroffen tussen klaagster en X B.V.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht jegens verweerder vanwege het ontbreken van belang bij de onderhavige klacht. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht en overweegt hiertoe als volgt. De klacht van klaagster ziet op een foutief handelen van verweerder waardoor zij door een verkeerde partij in een civielrechtelijke procedure is betrokken. Los van de uitkomst van die procedure komt klaagster het recht toe zich daarover te beklagen bij de tuchtrechter.
5.2 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Indien de advocaat daarbij een fout maakt, brengt dat nog niet zonder meer mee dat hij jegens de wederpartij van zijn cliënt tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt.
5.3 Verweerder heeft in onderhavige procedure, nog eens bevestigd ter zitting van het hof, erkend dat hij zich bij het opmaken van de dagvaarding heeft vergist voor wat betreft Z B.V. als procespartij. Hij heeft die vergissing hersteld door het in het geding brengen van stukken op grond waarvan klaagster, indien zij zou worden veroordeeld tot betaling, bevrijdend aan Z B.V. kon betalen. Bovendien heeft verweerder in hoger beroep aangetoond dat hij van Z B.V. opdracht heeft om namens haar de vordering van R B.V. te incasseren. Met de raad is het hof van oordeel dat gelet op het een en ander niet kan worden gesteld dat verweerder zich in dezen heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.4 De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5.5 Voor zover klager bij schrijven van 20 augustus 2012 een nieuwe klacht heeft geformuleerd, namelijk het gebruik van confraternele correspondentie door verweerder, moet het hof daaraan voorbijgaan nu deze klacht niet is ingediend op de in artikel 46c van de Advocatenwet voorziene wijze.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline van 2 juli 2012, onder nummer R.3789/11.191 voor zover klaagster daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in de klacht;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht en de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.A.H. Zegers, W.J. van Andel en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.