Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:219

Zaaknummer

160109

Inhoudsindicatie

Verweerder treedt op voor de moeder van de vermoorde V. Klager heeft beschikking gekregen over het dagboek van verweerders cliënte en heeft dat dagboek gepubliceerd. Verweerder heeft namens zijn cliënte een kort geding aangespannen om publicatie van dat dagboek tegen te gaan. Klager klaagt onder meer over het feit dat verweerder zonder opdracht voor zijn cliënte zou optreden, zijn eigen belang zou laten prevaleren boven dat van zijn cliënte en het kort geding aanhangig zou hebben gemaakt zonder zijn cliënte daarin te kennen. De klacht dat verweerder zonder opdracht van zijn cliënte is ogetreden, is ook in hoger beroep ongegrond. In beginsel is de mededeling van een advocaaat dat hij zijn cliënte vertegenwoordigt voldoende om daarvan uit te mogen gaan. Daarnaast blijkt uit de stukken dat zijn cliënte opdracht heeft gegeven. Klager heeft geen belang bij zijn klacht dat verweerder zijn eigen belangen zou hebben laten prevaleren boven die van zijn cliënte. In zoverre wordt de beslissing van de raad, inhoudende dat de klacht ongegrond is, vernietigd. Klager is, anders dan de raad oordeelde, wel ontvankelijk in zijn klacht dat verweerder een kort geding is begonnen zonder zijn cliënte daarin te kennen, omdat klager is aangesproken wegens publicatie van het dagboek. De klacht is echter ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 18 november 2016   

in de zaak 160109

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 april 2016, onder nummer 15-536, aan partijen toegezonden op 11 april 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen b en d ongegrond zijn verklaard en klager niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van klachtonderdeel c.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:145.  

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen. De producties behorend bij het beroepschrift zijn op 7 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een e-mailbericht van verweerder aan het hof van 15 september 2016;

-    een e-mailbericht van klager aan het hof van 16 september 2016;

-    een e-mailbericht van klager aan het hof van 18 september 2016 met een pleitnota voor de zitting van 23 september 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 september 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    (…)

b)    in rechte op te treden namens een cliënte zonder daartoe opdracht gekregen te hebben;

c)    zijn eigen belangen te laten prevaleren boven die van zijn cliënte;

d)    de heer M namens [naam cliënte van verweerder] in kort geding te dagvaarden zonder [naam cliënte van verweerder] daarin te kennen.

De toelichting van klager op deze klachtonderdelen luidt als volgt:

3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klager dat hij uit betrouwbare bron heeft vernomen dat [naam cliënte van verweerder] zich nooit tot verweerder heeft gewend en nooit enig contact met hem heeft gehad. Klager stelt dat [naam cliënte van verweerder] niet op de hoogte was van de inhoud van de dagvaarding in kort geding die eind 2013 namens haar is uitgebracht tegen klager en de heer M en van de vorderingen die verweerder namens haar heeft ingesteld. Volgens klager heeft [naam cliënte van verweerder] zich “gedwongen gevoeld jegens haar kinderen om deze procedure, achteraf, te dulden”.

3.3    Klager stelt dat een goede kennis van de heer G op 6 december 2013 telefonisch contact heeft gehad met [naam cliënte van verweerder] en dat hij haar gevraagd heeft of ze op de hoogte was van het kort geding dat verweerder namens haar voerde tegen klager en de heer M. [naam cliënte van verweerder] zou hebben geantwoord dat zij geen contact heeft met verweerder en dat haar kinderen dit regelen. Bij de stukken bevindt zich een verklaring van deze kennis die een weergave van dit telefoongesprek bevat.

3.4    Voorts heeft klager ter bewijs van zijn stelling dat [naam cliënte van verweerder] het kort geding tegen klager en de heer M nooit zelf gewild heeft een verklaring van de heer M bij zijn klachtbrief gevoegd waarin is beschreven dat de heer M [naam cliënte van verweerder] heeft opgezocht op 30 mei 2014. In de verklaring staat dat [naam cliënte van verweerder] tegen de heer M gezegd zou hebben dat zij niet precies op de hoogte was van de inhoud en strekking van het kort geding dat namens haar was gevoerd tegen klager en de heer M.

3.5    Ter toelichting op klachtonderdeel c) stelt klager dat de heer K het volledige dagboek van [naam cliënte van verweerder] heeft gepubliceerd op het internet. Verweerder heeft, zo stelt klager, sinds 2011 een conflict met de heer K. In december 2013 hebben verweerder en de heer K ten overstaan van de deken een overeenkomst gesloten waarin is afgesproken dat zij alle procedures die zij tegen elkaar aanhangig hadden gemaakt zouden intrekken en geen nieuwe procedures zouden starten. Volgens klager heeft verweerder bij het behartigen van de belangen van [naam cliënte van verweerder] zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van zijn cliënte. Het was immers in het belang van [naam cliënte van verweerder] om ook tegen de heer K een procedure te starten omdat ook de heer K het dagboek van [naam cliënte van verweerder] op internet heeft gepubliceerd. Het feit dat verweerder de heer K niet in rechte heeft betrokken namens [naam cliënte van verweerder] is volgens klager een schoolvoorbeeld van belangenverstrengeling en klachtwaardig handelen.

3.6    Ter toelichting op het laatste klachtonderdeel stelt klager dat verweerder de heer M mede heeft gedagvaard in het kort geding op advies van klager en zonder [naam cliënte van verweerder] daarin te kennen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder treedt op als advocaat van [naam cliënte van verweerder], de moeder van de in 1999 vermoorde V. Verweerder heeft de belangen van [naam cliënte van verweerder] als benadeelde partij behartigd in de strafzaak tegen de op 19 april 2013 onherroepelijk wegens deze moord veroordeelde S. Nadien heeft verweerder namens [naam cliënte van verweerder] een kort geding procedure in twee instanties gevoerd tegen (onder meer) klager.

4.2    Klager is omstreeks 2009/2010 betrokken geraakt bij het burgeronderzoek naar de moord op V en is daarbij in contact gekomen met [naam cliënte van verweerder]. Klager stelt dat [naam cliënte van verweerder] hem heeft verzocht onderzoek te doen naar het justitieonderzoek in de moordzaak, dat hij regelmatig contact met [naam cliënte van verweerder] heeft gehad en onder meer van haar veel informatie heeft gehad die hij in zijn onderzoek heeft gebruikt. Klager stelt dat het onderzoek dat hij samen met anderen, onder wie de heer K, heeft gedaan, heeft geleid tot diverse meldingen aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie en aan de Tweede Kamer.

4.3    [naam cliënte van verweerder] heeft in de periode mei 1999 tot medio 2001 een dagboek bijgehouden. Scans van dit dagboek zijn door een vriendin van [naam cliënte van verweerder] aan klager ter beschikking gesteld. Klager heeft passages uit het dagboek op een door hem beheerde website gepubliceerd. Op 22 oktober 2013 heeft klager op deze website de verschijning van een boek, getiteld “Het verboden dagboek van V” aangekondigd.

4.4    Op 27 oktober 2013 heeft verweerder klager namens [naam cliënte van verweerder] aangeschreven en hem verboden het dagboek van [naam cliënte van verweerder] dan wel delen daarvan ‘in wat voor vorm dan ook’ openbaar te maken of te verveelvoudigen. Tevens werd klager gesommeerd het in zijn bezit zijnde afschrift van het dagboek te retourneren zonder daarvan zelf een kopie te behouden. Klager heeft niet aan deze sommatie voldaan.

4.5    Verweerder heeft klager en de mede-auteur van het boek M, in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter klager en M bevolen alle bij hen in bezit zijnde versies van het dagboek aan [naam cliënte van verweerder] te overhandigen en publicaties uit het dagboek van de website te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts werd het klager en M verboden de inhoud van de dagboek, dan wel delen daarvan, te openbaren.

4.6    Zowel klager en M als [naam cliënte van verweerder] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.

4.7    In mei 2014 is het door klager en M geschreven boek verschenen. Hoofdstuk 4 van het boek is getiteld “V dagboek”.

4.8    Op 17 maart 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd en partijen over en weer in het ongelijk gesteld. In het arrest is het klager en M verboden om hoofdstuk 4 van hun boek te (doen) publiceren.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    Ter beoordeling van het hof staan uitsluitend de klachten, die door klager bij de deken zijn ingediend en door de raad zijn behandeld, zoals hiervoor onder 3.1 omschreven. Voor zover klager in de appelmemorie nieuwe klachten heeft aangevoerd, gaat het hof daaraan voorbij nu deze klachten niet zijn ingediend op de in artikel 46c van de Advocaten voorziene wijze. Klachtonderdeel a is door klager ter zitting bij de raad ingetrokken.

5.3    Met betrekking tot de klachtonderdelen b) en d) heeft de raad overwogen dat uit de door verweerder overgelegde stukken voldoende is gebleken dat [naam cliënte van verweerder] verweerder opdracht heeft gegeven om haar belangen te behartigen en om niet alleen klager maar ook M in rechte te betrekken, en dat niet is gebleken dat zij door haar kinderen zou zijn gedwongen om de procedure te voeren dan wel te dulden. In hoger beroep heeft klager hiertegen aangevoerd dat hij de authenticiteit van enkele door verweerder in het geding gebrachte documenten betwist en dat de handgeschreven briefjes van [naam cliënte van verweerder] met daarin een bevestiging van de opdracht aan verweerder zijn geschreven door tussenkomst van haar gezin. Klager komt verder op tegen de weigering van de raad om [naam cliënte van verweerder] onder ede te horen en verzoekt het hof om haar alsnog als getuige te horen.

5.4    Voor wat betreft klachtonderdeel b) dient de beslissing van de raad te worden bekrachtigd. In beginsel is de mededeling van een advocaat dat hij zijn cliënt vertegenwoordigt voldoende om daarvan uit te mogen gaan. In de onderhavige situatie blijkt daarnaast uit wel vier verschillende documenten, waaronder de door haarzelf geschreven en ondertekende briefjes, dat door [naam cliënte van verweerder] aan verweerder opdracht is gegeven om haar in rechte te vertegenwoordigen. Het gaat hier om één ongedateerde handgeschreven verklaring van [naam cliënte van verweerder] en verder om handgeschreven verklaringen van haar van 21 december 2013, 17 juni 2015 en 16 april 2016. Daarnaast bevindt zich in het dossier een e-mail van verweerder van 1 maart 2013 aan mevrouw D, die [naam cliënte van verweerder] destijds bijstond, waarin verweerder de opdracht van [naam cliënte van verweerder] bevestigt.  Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de stelling dat een of meer van deze documenten zou(den) zijn vervalst. De motieven die aan deze opdracht ten grondslag hebben gelegen gaan uitsluitend [naam cliënte van verweerder] en verweerder aan. Het hof acht deze dan ook niet relevant.

Dat de opdracht onder dwang aan verweerder zou zijn gegeven, is het hof niet gebleken. Het hof ziet mede op grond van het voorgaande geen reden om [naam cliënte van verweerder] als getuige te horen.

5.5     Voor wat betreft klachtonderdeel d) is het hof van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens gebrek aan belang. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klager heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat en op welke wijze hij rechtstreeks in zijn belang is getroffen doordat verweerder M heeft gedagvaard. In zoverre dient de beslissing van de raad te worden vernietigd.

5.6    De raad heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van klachtonderdeel c) wegens gebrek aan belang. In hoger beroep heeft klager (opnieuw) aangevoerd dat verweerder en [naam cliënte van verweerder] niets hebben ondernomen tegen derden, die (delen van) het dagboek op internet hebben gepubliceerd en in het bijzonder dat verweerder geen rechtsmaatregelen heeft genomen jegens K. Verweerder stelt dat de rechtsmaatregelen tegen hem zouden zijn ingegeven door winstbejag van verweerder en dat het uitblijven van rechtsmaatregelen tegen K verband houdt met een door verweerder ten behoeve van zichzelf gesloten overeenkomst ter beëindiging van tussen hem en K gevoerde procedures.

5.7    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klager in dit klachtonderdeel wel kan worden ontvangen nu klager wel is aangesproken wegens publicatie van het dagboek van [naam cliënte van verweerder], maar dat het klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard. Het is immers aan de auteursrechthebbende om te bepalen wie hij of zij al dan niet in rechte wil betrekken in verband met een overtreding van het auteursrecht. De auteursrechthebbende is daarbij niet verplicht om over de gemaakte keuzes uitleg te geven of verantwoording af te leggen. Ook op dit punt dient de beslissing van de raad te worden vernietigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst het verzoek tot het houden van een getuigenverhoor af;

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 april 2016 in de zaak 15-536, voor zover daarin klager in klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk is verklaard en klachtonderdeel d) ongegrond is verklaard, en in zoverre opnieuw beslissende;

verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d);

bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, M.L.J.C. van Emden-Geenen, G. Creutzberg en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.

   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 18 november 2016.