Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:35

Zaaknummer

17-589/DB/LI

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, vanwege geringe slagingskansen, geen procedure aanhangig te maken. Niet gebleken dat toevoeging door toedoen van verweerder is “opgebruikt”. Ongegrond.

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 februari 2018

in de zaak 17-589/DB/LI

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

                         

 

                          klager

 

                          tegen:

 

                           

                          verweerder

 

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief d.d. 20 februari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 2 augustus 2017 met kenmerk K17-028 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door diens vader. Verweerder is, als aangekondigd, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-  De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-  De nagekomen brief van klager met bijlagen d.d. 9 oktober 2017

-  Het nagekomen faxbericht van verweerder d.d. 16 oktober 2017;

-  Het nagekomen faxbericht van verweerder d.d. 21 december 2017 waarin hij aankondigt niet ter zitting van de raad te verschijnen.

 

 

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1          Klager heeft zich in juli 2015 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in verband met een geschil met de Belgische Belastingdienst, die stelt een vordering op klager te hebben. De Nederlandse Belastingdienst had de incasso van de vordering ter hand genomen en had loonbeslag aangekondigd. 

 

2.2          Klager en verweerder hebben tijdens het intakegesprek op 15 juli 2016 besproken dat verweerder, zodra ten laste van klager loonbeslag zou zijn gelegd, een kort geding procedure jegens de Belastingdienst aanhangig zou maken. Verweerder heeft de op 15 juli 2016 gemaakte afspraken schriftelijk aan klager bevestigd bij brief d.d. 15 juli 2016.

 

2.3          Verweerder heeft klager bijgestaan op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De raad voor rechtsbijstand heeft de eigen bijdrage vastgesteld op een bedrag van € 616,--. Klager heeft een bedrag van € 300,-- aan verweerder voldaan. Verweerder heeft klager vervolgens herhaaldelijk om betaling verzocht van het resterende bedrag ad € 316,--. Klager heeft het bedrag van € 316,-- voldaan na ontvangst van het dekenstandpunt d.d. 6 juli 2017.

 

2.4          Bij brieven van onder meer 2 en 25 augustus 2016 heeft verweerder de Belastingdienst aangeschreven naar aanleiding van een door klager ontvangen dwangbevel. Vanwege het uitblijven van een reactie van de Belastingdienst heeft verweerder op 7 september 2016 een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman. Bij brief d.d. 20 september 2016 heeft verweerder de Belastingdienst wederom aangeschreven. Verweerder heeft de Belastingdienst verzocht om hem de benodigde informatie te doen toekomen, zodat hij namens klager rechtsmaatregelen jegens de Belastingdienst zou kunnen treffen.

 

2.5          Op 21 september 2016 heeft klagers vader stukken aan verweerder overhandigd. Verweerder heeft deze stukken bestudeerd en zijn bevindingen per e-mailbericht d.d. 22 september 2016 aan klager bevestigd. Verweerder heeft klager in dat verband bericht dat uit de stukken bleek dat klager in een procedure in België was bijgestaan door een advocaat, dat deze in die procedure afstand van bezwaar had gedaan en dat klager hiermee schriftelijk akkoord was gegaan, met als gevolg dat de beslissing onherroepelijk was geworden. Verweerder heeft voorts aan klager bevestigd dat uit de stukken bleek dat het door klager ingediende verzoek tot uitstel van betaling in België was afgewezen. Verweerder heeft klager bericht dat de zaak er voor klager niet gunstig voor stond.

 

2.6          Bij e-mailbericht d.d. 26 september 2016 heeft verweerder onder meer aan klager bevestigd dat klager op 23 september 2016 wederom een map met bescheiden op verweerders kantoor had achtergelaten, dat hij had gepoogd om daarin enige orde aan te brengen en dat hij in afwachting was van bericht van de Ombudsman.

 

2.7          Bij e-mailbericht d.d. 4 oktober 2016 heeft verweerder klager bericht dat een medewerkster van de Belastingdienst telefonisch contact met hem had opgenomen, dat daarbij was besproken dat alle rechtsmiddelen in België waren uitgeput en dat het Nederlandse kwijtscheldingsbeleid naar alle waarschijnlijkheid niet op klager van toepassing zou zijn, gezien de hoogte van zijn inkomen. Verweerder heeft klager bericht dat hij vreesde dat het instellen van rechtsmiddelen totaal geen zin zou hebben en dat enkel nog de vaststelling van de beslagvrije voet op juistheid zou kunnen worden gecontroleerd.

 

2.8          Bij e-mailbericht d.d. 26 oktober 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager zich tot mr. A, advocaat, had gewend, dat mr. A contact met verweerder had gezocht, dat hij met mr. A overleg had gepleegd en dat ook mr. A van oordeel was dat het aanhangig maken van een procedure in Nederland geen zin zou hebben. Verweerder heeft klager geadviseerd om een fiscaal advocaat in België te raadplegen om te onderzoeken of de Belgische advocaat die klager had bijgestaan wellicht aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor diens optreden. Klager heeft verweerder vervolgens bericht dat een Belgische advocaat hem verder zou kunnen helpen, waarna klager en verweerder hebben afgesproken dat klager zijn dossier zou komen ophalen op verweerders kantoor.

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 

ten onrechte geen kort geding procedure aanhangig heeft gemaakt, maar enkel vele e-mailberichten en klachtbrieven heeft verstuurd, ten gevolge waarvan de verleende toevoeging is “opgebruikt” en klager niet in staat is een andere advocaat in de arm te nemen.

 

 

4          VERWEER

 

4.1     De klacht is ongegrond. Er hebben vele besprekingen plaatsgevonden, het dossier was chaotisch en werd in horten en stoten bij verweerder bezorgd en er is uitvoerig gecorrespondeerd. Toen verweerder uiteindelijk over alle relevante informatie beschikte werd hem duidelijk dat de uitspraak van de Belgische instantie reeds in kracht van gewijsde was gegaan en dat het opstarten van een kort geding zinloos zou zijn. Er was derhalve sprake van voortschrijdend inzicht. Het aanhangig maken van een kort geding zou zinloos zijn en zou enkel tot een proceskostenveroordeling zijdens klager leiden, om welke reden daarvan is afgezien. Verweerder heeft klager van zijn bevindingen op de hoogte gesteld. Klager heeft een andere advocaat benaderd, die klager op betalende basis wilde bijstaan. De opvolgend advocaat heeft overigens overleg gepleegd met verweerder en was het roerend met verweerder eens.

 

 

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2      Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verweerder op basis van hetgeen klager en diens vader tijdens het intakegesprek aan verweerder hadden kenbaar gemaakt heeft toegezegd om een kort geding procedure aanhangig te maken zodra loonbeslag was gelegd. Vervolgens heeft verweerder na het intakegesprek op meerdere momenten nadere stukken van klager ontvangen. Kennelijk heeft verweerder zijn visie over de slagingskansen van een kort geding procedure na bestudering van die stukken in negatieve zin bijgesteld. Dat verweerders mening over de slagingskansen gaandeweg, naar aanleiding van de nadere informatie die klager verweerder ter beschikking stelde, is gewijzigd valt verweerder naar het oordeel van de raad niet in tuchtrechtelijke zin aan te rekenen. Nu het verweerder gaandeweg duidelijk werd dat sprake was van een onherroepelijke beslissing van de fiscus in België en alle rechtsmiddelen waren uitgeput acht de raad goed voorstelbaar dat verweerder van oordeel was dat de kans van slagen van een kort geding procedure gering was. Alsdan is het de taak van de advocaat om de cliënt hierop te wijzen en dat heeft verweerder ook gedaan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder naar behoren met klager heeft gecommuniceerd over het feit dat hij op basis van voortschrijdend inzicht niet zou overgaan tot het aanhangig maken van een kort geding procedure. De raad stelt tot slot vast dat niet is gebleken dat de opvolgend advocaat een andere visie op de kans van slagen had. Evenmin is gebleken dat klager door toedoen van verweerder niet in staat is om een andere advocaat in de arm te nemen omdat de toevoeging door verweerder zou zijn “opgebruikt”.

 

5.3      De raad komt tot de slotsom dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht ongegrond.

 

.

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 februari 2018

 

 

 

verzonden aan:

 

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

rechtsmiddel

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl