Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:109
Zaaknummer
150168
Inhoudsindicatie
Klacht dat verweerder zonder toestemming van klagers confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht is ongegrond. Klacht over mededelingen van verweerder over klager sub 2 niet van zodanig gewicht dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bovendien heeft klager sub 1 geen belang bij deze klacht zodat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 13 juni 2016
in de zaak 150168
naar aanleiding van het hoger beroep van:
tezamen te noemen: klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 1 december 2015, onder nummer 15-090A, aan partijen toegezonden op 1 december 2015, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:284.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 28 december 2015 ter griffie van het hof ontvangen. Klager hebben bij brief van 31 december 2015, ter griffie van het hof ontvangen op 31 december 2015, een aanvullende toelichting op hun memorie gegeven.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 april 2016, waar klagers en verweerder zijn verschenen. Klager sub 2 heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder, althans een namens hem handelende hulppersoon, zonder toestemming van klagers confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht;
b) verweerder aan het hof heeft medegedeeld (i) dat klager sub 2 slechts voor eigen financieel belang procedeert en (ii) dat klager sub 2 zijn cliënt (klager sub 1) niet voldoende heeft voorgelicht over een mogelijk hogere kostenveroordeling na hoger beroep.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stellen klagers dat verweerder klager sub 1 op die manier heeft afgeschilderd als onwetend en het misplaatst is dat klager sub 2 verweten wordt persoonlijke belangen na te streven. Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met Gedragsregels 1 en 17, aldus klagers.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden daarom verworpen. Klachtonderdeel a is ongegrond.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt het hof dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of kan worden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat alleen klager sub 2, maar niet klager sub 1, kan klagen over mededelingen die verweerder over klager sub 2 heeft gedaan. Het hof zal klager sub 1 niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.
5.3 Met betrekking tot het hoger beroep van klager sub 2 oordeelt het hof dat ten aanzien van klachtonderdeel b het onderzoek in hoger beroep ook niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hof voegt daaraan toe dat het achteraf gezien beter was geweest indien verweerder de mededeling, inhoudende dat het voorzienbare gevolg van de proceshouding van klager sub 1 is dat zijn toegevoegd advocaat een hogere vergoeding van de Staat zal ontvangen, achterwege had gelaten. Deze mededeling, geplaatst in de context van de overige door verweerder ter zake genoemde argumenten en hetgeen het gerechtshof Amsterdam in het arrest van 10 februari 2015 over deze proceshouding heeft geoordeeld, acht het hof niet van een zodanig gewicht dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De grieven van klager sub 2 tegen de beslissing van de raad worden daarom verworpen. Klachtonderdeel b is ongegrond.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 december 2015, onder nummer 15-090A, voor zover de klacht van klager sub 1 met betrekking tot klachtonderdeel b ongegrond is bevonden en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart klager sub 1 met betrekking tot klachtonderdeel b niet-ontvankelijk in zijn klacht;
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 december 2015, onder nummer 15-090A, voor het overige.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 juni 2016.