Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:46

Zaaknummer

150080

Inhoudsindicatie

Klacht dat advocaat tekort is geschoten in de nakoming van de door klagers verstrekte opdracht en hen onheus heeft bejegend. Klacht is onvoldoende onderbouwd. Verweer van advocaat dat klager sub 1 dient te beschikken over een machtiging van klaagster sub 2 faalt, omdat klaagster sub 2 procespartij is door ondertekening van de klachtbrief en het beroepschrift.

Uitspraak

Beslissing

                           

van 14 maart 2016

in de zaak 150080

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 14 september 2015, onder nummer 15-087A, aan partijen toegezonden op 14 september 2015, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:229.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 13 oktober 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2016, waar klagers vergezeld van drs. B, en klager bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W, zijn verschenen. Klaagster sub 2 was afwezig. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in de nakoming van de door klagers aan hem verstrekte opdracht en klagers onheus heeft bejegend.  Voor een opsomming van alle klachten verwijst de raad naar pagina’s 9 en 10 van de klachtbrief van klagers.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft in hoger beroep gesteld dat, nu klaagsters sub 2 bij de behandeling afwezig is, klager sub 1 dient te beschikken over een machtiging van klaagster sub 2 om haar te vertegenwoordigen; een dergelijke machtiging ontbreekt echter. Het hof volgt verweerder hierin niet. Klaagster sub 2 heeft zowel de klachtbrief van 29 oktober 2014 als het beroepschrift ondertekend, zodat daarmee vaststaat dat zij procespartij is. 

5.2    De grief van klagers dat de raad de feiten onvolledig en ontoereikend heeft omschreven wordt verworpen. Klagers hebben niet aangegeven welke, relevante, feiten zij daarin missen. Ook de grief dat de raad de klachten van klagers niet heeft besproken en beoordeeld wordt verworpen, nu dat verwijt feitelijke grondslag mist.                 

5.3    Klagers hebben hun verwijt dat verweerder hen onheus heeft bejegend ook in hoger beroep niet nader onderbouwd.

5.4    Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 14 september 2015, onder nummer 15-087A.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M.L.J.C. van Emden-Geenen, N.H. van Everdingen en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2016.

   

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 14 maart 2016.