Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:111

Zaaknummer

170059

Inhoudsindicatie

Zie 170059, 170060, 170061, 170062, 170063 (dekenbezwaar) en 170064.

Inhoudsindicatie

Met de raad heeft het hof twijfels over de vraag van wie de klachten zijn. Verweerder heeft ander maal uiteengezet dat hij niet voor klager is opgetreden en dat de overgelegde volmachten ondeugdelijk zijn. Nu ook in hoger beroep klager en zijn gemachtigde niet zijn verschenen, kan niet worden vastgesteld dat de klacht daadwerkelijk en rechtsgeldig afkomstig is van degene die als klager in de klacht is vermeld. Het hof heeft daarom klager alsnog niet-ontvankelijk verklaard. 

Uitspraak

Beslissing                               

van 26 juni 2017

in de zaak 170059

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

       

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 6 februari 2017, onder nummer 16-891, aan partijen toegezonden op 6 februari 2017, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen a tot en met f gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel g ongegrond is verklaard. Verweerder is de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van zes weken opgelegd, met de veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 200,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:20.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 maart 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 mei 2017, waar verweerder, vergezeld van mr. C, is verschenen. Mr. C heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) heeft nagelaten de bezwaargronden aan te vullen;

b) onvoldoende actie heeft ondernomen om het dossier van de Belastingdienst te verkrijgen;

c) geen intakegesprek met klager heeft gevoerd;

d) geen schriftelijke opdrachtbevestiging aan klager heeft gezonden;

e) heeft nagelaten klager op de hoogte te brengen van een brief van de Belastingdienst van 31 augustus 2015;

f) klager niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in zijn zaak;

g) (…).

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder had in het voorjaar van 2015 een samenwerkingsverband met J B.V, thans gemachtigde van klager. Onderdeel van de samenwerking was dat (de directeur van) J namens verweerder bezwaarschriften voor verschillende cliënten onder wie klager heeft ingediend bij bestuursorganen. De samenwerking is in september 2015 beëindigd en aan verweerder is de toegang tot het (voormalige) kantoor ontzegd. Bij brief van 30 oktober 2015 heeft J  namens klager en een viertal anderen klachten bij de deken ingediend. De deken heeft bij brief van 22 september 2016 de klacht ter kennis van de raad gebracht. Bij de behandeling van de zaak waren klager (evenals de vier andere klagers) en zijn gemachtigde niet verschenen.

4.2    De raad heeft in zijn beslissing waarvan beroep twijfels geuit van wie de klachten in oorsprong zijn. Verweerder heeft in appel nogmaals aangevoerd dat klager geen partij is. De echtheid van de overgelegde volmachten in deze zaken zijn door hem opnieuw betwist. In appel is geen van de klagers, noch hun gemachtigde, verschenen.

5    BEOORDELING

Met de raad heeft het hof twijfels over de vraag van wie de klachten zijn. Verweerder heeft ander maal uiteengezet dat hij niet voor klager is opgetreden en dat de overgelegde volmachten ondeugdelijk zijn. Nu ook in hoger beroep klager en zijn gemachtigde niet zijn verschenen, kan niet worden vastgesteld dat de klacht daadwerkelijk en rechtsgeldig afkomstig is van degene die als klager in de klacht is vermeld. Het hof verklaart daarom klager alsnog niet-ontvankelijk. De beslissing van de raad moet worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 6 februari 2017 onder nummer 16-891/A/A;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.D.R.M. Boumans, W.A.M. van Schendel en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.

                  

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.