Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4460

Zaaknummer

6135

Inhoudsindicatie

Raad van Toezicht begrootte declaratie en verminderde met ongeveer 30 %. Hof bekrachtigde de door raad opgelegde waarschuwing. Verweerder is niet-ontvankelijk in "incidenteel" appel nu dit te laat is ingesteld.

Uitspraak

Beslissing                                    

van 14 mei 2012

in de zaak 6135

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 20 juni 2011 onder nummer 10-193, aan partijen toegezonden op 20 juni 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard nu verweerder op onjuiste wijze heeft gedeclareerd, voor het overige ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 juni 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 maart 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen, verweerder bijgestaan door mr. Z. Mr. Z. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht luidt als volgt:

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Er is sprake van onbetamelijk gedrag en bovendien werden op frauduleuze wijze facturen opgesteld.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan.

4.2    Verweerder trad als opvolgend advocaat vanaf 30 maart 2009 op voor klager in twee zaken, tegen respectievelijk X. B.V. en de heer Y.. De zaak tegen de heer Y. spitste zich toe op de omvang van de door Y. geleden schade door de verkoop aan hem van een voorheen aan klager toebehorende woning. De procedure tegen het makelaarskantoor en de bij de verkoop betrokken makelaar betrof onjuiste mededelingen van de betrokken makelaar, ten gevolge waarvan de schade zou zijn ontstaan.

4.3    Verweerder bevestigde zijn opdracht in een brief van 31 maart 2009. In de opdrachtbevestiging maakte verweerder melding van het afgesproken uurtarief van € 190,- exclusief 6 % kantoorkosten en 19 % BTW. Bij de opdrachtbevestiging voegde klager de door zijn kantoor gehanteerde algemene voorwaarden. In artikel 4 van die algemene voorwaarden was opgenomen:

4. Honorering en kosten

Tenzij uitdrukkelijk en schriftelijk anders overeengekomen, zal het overeengekomen honorarium worden berekend door het aantal gewerkte uren te vermenigvuldigen met het aan de opdrachtgever schriftelijk medegedeelde gedifferentieerde uurtarief (opgebouwd uit eenheden van steeds minimaal 15 minuten), vermeerderd met een percentage van 6 % uit hoofde van de door A. BV bij de opdrachtgever in rekening te brengen bureaukosten. Over het aldus verkregen bedrag zal BTW worden berekend.

Op 1 april 2009 ondertekende verweerder de opdrachtbevestiging voor akkoord.

4.4    Bij declaratie van 6 april 2009 declareerde klager aan verweerder € 359,50, gebaseerd op werkzaamheden gedurende 1,5 uur in maart, inclusief BTW. Bij declaratie van 5 mei 2009 declareerde verweerder aan klager € 1.677,66 inclusief BTW, gebaseerd op werkzaamheden in april gedurende 7 uur.

4.5    Na een telefonisch contact op 18 mei 2009 verzocht klager bij mailbericht van die dag om een specificatie. Verweerder stuurde klager deze specificatie per mail van 19 mei.

4.6    De mail van 18 mei 2009 van verweerder aan klager na het telefoongesprek houdt in:

    “U kunt morgen een specificatie tegemoet zien.

    U heeft alle recht van de wereld om nadere uitleg omtrent een declaratie te vragen. Dat is geen punt van discussie.

    Ik ben alleen bang dat wij maandelijks uitgebreid gaan delibereren over de hoogte van mijn nota en daar heb ik geen zin in, hoewel het u goed recht is dat wel te doen.”

4.7    Met een mailbericht van 21 mei 2009 liet klager aan verweerder weten dat de inhoud van het telefonisch contact van 18 mei en de ontvangen specificatie klager aanleiding gaven om geen enkel vertrouwen meer in verweerder te hebben en verweerder derhalve zijn dienstverlening als beëindigd kon beschouwen.

4.8    Bij declaratie van 8 juni 2009 declareerde verweerder aan klager € 479,34 inclusief BTW, gebaseerd op werkzaamheden gedurende 2 uur in mei.

4.9    Omdat klager bezwaar maakte tegen de declaraties, verzocht verweerder bij brief van 14 juli 2009 de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem om de declaraties van 4 mei en 8 juni 2009 te begroten.

De begrotingscommissie van de Raad van Toezicht oordeelde bij beslissing van 24 augustus 2010. De beslissing hield in dat de declaratie van € 1.677,66 werd begroot op € 1.090,48. De declaratie van 8 juni 2009 van € 479,34 werd begroot op € 311,57. De Raad van Toezicht oordeelde dat de door verweerder aangehouden wijze van tijdschrijven c.q. declareren, inhoudende dat voor iedere in rekening gebrachte handeling tenminste 15 minuten werd aangehouden, weliswaar was vermeld in de algemene voorwaarden van verweerder die bij de door klager ondertekende opdrachtbevestiging waren gevoegd, maar niet in overeenstemming waren met wat in het arrondissement Arnhem gebruikelijk was en aldaar als redelijk werd ervaren. De Raad van Toezicht ging bij de begroting uit van een minimale tijdseenheid van 6 minuten per handeling.

4.10    Bij beschikking van 27 september 2010, gewezen op verzoek van verweerder en nadat klager in de gelegenheid was gesteld tot verweer, wees de rechtbank Arnhem het verzoek tot vaststelling van de declaratie van verweerder overeenkomstig de beslissing van de Raad van Toezicht toe. Verweerder liet deze beschikking op 19 oktober 2010 aan klager betekenen, met aanzegging van executie.

5    BEOORDELING

5.1    De eerste door klager in zijn appelmemorie aangevoerde grief houdt in dat de Raad van Discipline ter zitting geen enkele vraag heeft gesteld en reeds na een tijdsbestek van 25-30 minuten de zaak afsloot.

Deze grief faalt. Het enkele feit dat de Raad ter zitting geen noodzaak zag tot verdere vragen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de Raad de zaak onvoldoende heeft behandeld. Ook overigens is daarvan op geen enkele manier gebleken. Bovendien heeft klager in appel opnieuw alle gelegenheid gehad om zijn klacht toe te lichten voor zover hij dat na de behandeling door de Raad nodig achtte.

5.2    De tweede grief van klager houdt in dat de (begrotingscommissie van de) Raad van Toezicht niet tot begroting bevoegd was, althans een onjuiste beslissing heeft genomen over de door verweerder gestelde werkzaamheden. Ook deze grief faalt. De Raad van Toezicht heeft zijn bevoegdheid in deze expliciet in onderdeel 5 van haar begrotingsbeslissing verwoord, verwijzende naar de artikelen 32 e.v Wet Tarieven Burgerlijke zaken. Het hof sluit zich daarbij aan en concludeert daarmee met de Raad van toezicht dat deze tot begroting bevoegd was. Het Hof is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de beslissing van de Raad van Toezicht en het daarop gebaseerde vonnis van de rechtbank Arnhem onjuist is.

5.3    De derde grief van klager houdt in dat door hem ingebrachte documenten slechts tot één conclusie kunnen leiden, namelijk dat verweerder frauduleuze handelingen in zijn declaraties heeft verricht. Deze grief faalt eveneens. Voor zover al met de raad zou kunnen worden gesproken van lacunes in de urenverantwoording zijn die marginaal en betekent dat niet dat de opgegeven werkzaamheden niet zijn verricht. Ten aanzien van de gedeclareerde werkzaamheden in maart 2009 (1½ uur op 31 maart 2009) merkt het hof op dat klager kennelijk van de onjuiste veronderstelling uitgaat dat er, voordat er een opdrachtbevestiging is, geen werkzaamheden in rekening kunnen worden gebracht.

5.4    Voor zover de appelmemorie van klager tevens een grief inhoudt tegen het oordeel van de Raad omtrent het door klager gestelde “onbetamelijke gedrag”, welke grief mogelijk is te lezen in de zesde alinea van bladzijde 2, deelt die grief het lot van de overige grieven. Volgens klager gaf verweerder tijdens het telefoongesprek van 18 mei 2009 te kennen, gevraagd naar de declaratie: “Als het u niet aanstaat, dan zoek maar een andere advocaat, ik heb geen zin in gezeur over declaraties, dan betaalt u maar wat u juist vindt.” Volgens klager heeft verweerder in dat telefoongesprek verder gezegd dat klager “besmet” was door zijn contacten met de voorganger van verweerder als zijn advocaat. De door klager gestelde onbetamelijkheid in telefonische contacten is niet komen vast te staan. In de mailwisseling tussen klager en verweerder is geen relevante onbetamelijkheid te lezen.

Voor zover de grief inhoudt dat verweerder naar aanleiding van de vraag van klager om een specificatie van de declaratie te snel reageerde met de aankondiging om zijn opdracht neer te leggen, merkt het Hof op dat de opdrachtrelatie tussen een cliënt en zijn advocaat in beginsel steeds door een van beiden kan worden beëindigd. Dat zal met name aan de orde zijn indien naar zijn/haar mening een vruchtbare samenwerking niet langer te verwachten is.

    5.5    Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.5    De antwoordmemorie van verweerder is door het Hof ontvangen op 8 augustus 2011. In de laatste volle alinea van die antwoordmemorie lijkt een incidenteel appèl te lezen. Ook een incidenteel appel moet volgens vaste jurisprudentie van het Hof binnen de beroepstermijn worden ingediend. Ter zitting heeft het Hof verweerder daarop gewezen. Verweerder heeft het incidenteel appel evenwel gehandhaafd.

Het Hof zal verweerder daarin niet-ontvankelijk verklaren.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof Arnhem van 20 juni 2011.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, G.J.S. Bouwens en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2012.