Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:42

Zaaknummer

17-869/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 februari 2018

in de zaak 17-869/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 oktober 2017 met kenmerk K164 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 26 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief van de deken van 27 november 2017, inhoudende diens visie op de klacht.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager in de periode van medio mei 2015 tot en met 15 januari 2016 bijgestaan in een arbeidsrechtelijke aangelegenheid. De belangen van klager werden voordien behartigd door een andere advocaat (mr. Van der W.). Op 15 mei 2015 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Tijdens deze bespreking heeft klager naar voren gebracht dat er reeds een toevoeging was verstrekt en dat hij de eigen bijdrage had betaald, maar dat hij vervolgens vier maanden niets van zijn advocaat had gehoord.

1.2 Bij e-mail van 18 mei 2015 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Onder verwijzing naar onze vrijblijvende bespreking van afgelopen vrijdag (…) bericht ik u hierdoor als volgt. (…)

U hebt mij gevraagd of u nog een (haalbare) vordering heeft op uw voormalige werkgever (…), omdat [voormalige werkgever] uw loon niet tijdig heeft betaald en omdat [voormalige werkgever] in uw beleving onvoldoende heeft betaald. (…)

Nu uw vordering een loonvordering betreft ben ik van oordeel dat deze nog niet is verjaard en dat u deze dus alsnog kunt instellen. Uiteraard ben ik bereid om deze vordering namens u in te stellen. In dat geval zal ik een toevoeging aanvragen, maar be[g]in ik pas met mijn werkzaamheden zodra de toevoeging is verleend en de eigen bijdrage door u is betaald. (…)”

1.3 Klager heeft verweerder bij e-mail van 20 mei 2015 als volgt bericht:

“(…) Ik vind het goed om er een zaak van te maken en dus gebruik te maken van uw diensten (…).

Ik zal een doorverwijsbrief vragen van [het] Juridisch Loket, zodat ik korting krijg [op] de eigen bijdrage, en zodra er een toevoeging is gegeven de eigen bijdrage direct aan u overmaken. Indien u hiermee akkoord gaat. (…)”

1.4 Verweerder heeft daar bij e-mail van 21 mei 2015 als volgt op gereageerd:

“(…) Dat is prima. Regel jij maar een verwijzing via het Juridisch Loket dan vraag ik vervolgens een toevoeging voor je aan. Nadat de toevoeging is verstrekt en de eigen bijdrage is betaald start ik met mijn werkzaamheden. (…)”

1.5 Op 22 mei 2015 werd verweerder gebeld door het Juridisch Loket omdat er voor de onderliggende zaak reeds eerder een verwijzing c.q. diagnosedocument was verstrekt aan een andere advocaat, mr. S. Verweerder heeft vervolgens contact opgenomen met mr. S. Uit dit contact werd verweerder duidelijk dat de toevoeging die was afgegeven aan mr. S., later is gemuteerd naar mr. Van der W., die enkel advieswerkzaamheden heeft verricht en de toevoeging reeds had gedeclareerd.

1.6 Omdat de toevoeging reeds door mr. Van der W. was gedeclareerd, heeft verweerder op 23 juni 2015 namens klager een toevoegingsaanvraag ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op 16 september 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand positief beslist op deze aanvraag.

1.7 Op 24 september 2015 heeft verweerder de wederpartij van klager gesommeerd om tot betaling van een bedrag van EUR 2.211,66 over te gaan. De wederpartij heeft op 22 oktober 2015 op die sommatie gereageerd. In die brief stelt de wederpartij zich op het standpunt niets aan klager verschuldigd te zijn, onder meer omdat hij niet (tijdig) zou hebben gereageerd op berichten van de wederpartij.

1.8 Bij e-mail van 9 november 2015 heeft verweerder klager onder meer bericht dat de slagingskans van de vordering behoorlijk was geslonken.

1.9 Bij e-mail van 30 december 2015 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Mijn email d.d. 9 november 2015 betreft dan ook een nadere inschatting van de haalbaarheid mede op basis van de reactie d.d. 22 oktober 2015 zijdens [voormalige werkgever], derhalve op basis van voortschrijdend inzicht. Hoe graag ik ook een gerechtelijke procedure zou willen starten voor je, zie ik da[a]rvan af, omdat ik de kans van slagen onvoldoende acht. (…)”

1.10 Bij brief van 6 juli 2017 met bijlagen heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1, 4, 5, 8 en 9. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a) hij zich niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden;

b) hij geen informatie heeft verstrekt die van belang is in de zaak;

c) hij heeft samengespannen met de eerdere advocaat van klager;

d) hij tegen de wil van klager het dossier heeft gesloten;

e) hij de Raad voor Rechtsbijstand heeft misleid;

f) hij klager heeft misleid;

g) hij heeft gelogen tegen klager;

h) hij zijn eigen belang boven dat van klager heeft gesteld;

i) hij de zaak van klager op onzorgvuldige wijze heeft behandeld.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Het verweer komt – voor zover van belang – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Voorts geldt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a)

4.3 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder zich niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden.

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter is de juistheid van dit verwijt niet komen vast te staan. In het onderhavige klachtdossier bevinden zich geen documenten die de stelling van klager ondersteunen. Reeds daarom is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager geen informatie heeft verstrekt die van belang is in de zaak.

4.6 De voorzitter stelt voorop dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (gedragsregel 8).  

4.7 Op 18 mei 2015 heeft verweerder klager per e-mail een samenvatting gegeven van de bespreking die op 15 mei 2015 tussen hen had plaatsgevonden. Verweerder heeft klager in die e-mail bericht dat hij bereid was om namens klager de loonvordering in te stellen en dat hij in dat geval een toevoeging zou aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Voorts heeft verweerder in zijn e-mail kenbaar gemaakt dat hij zijn werkzaamheden zou starten zodra de toevoeging was verleend en de eigen bijdrage was betaald. Uit de e-mail van 20 mei 2015 van klager aan verweerder blijkt dat klager met de door verweerder voorgestelde aanpak instemde. Vervolgens heeft verweerder in zijn e-mail van 21 mei 2015 aan klager herhaald dat hij zijn werkzaamheden zou starten zodra de toevoeging zou zijn verstrekt en klager de eigen bijdrage zou hebben betaald.

4.8 Uit het vorenstaande blijkt dat verweerder de met klager gemaakte afspraken schriftelijk aan hem heeft bevestigd, zodat klachtonderdeel b) geen doel treft. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder nalatig is geweest in zijn informatievoorziening richting klager. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.9 Klager verwijt verweerder dat hij heeft samengespannen met de eerdere advocaat van klager, mr. Van der W. Het onderhavige klachtdossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van deze stelling, die door verweerder bovendien gemotiveerd is betwist. Daarom is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.10 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder tegen de wil van klager het dossier heeft gesloten.

4.11 De voorzitter stelt voorop dat de advocaat in overleg met de cliënt dient te bepalen met welk beleid de behandeling van de zaak het beste is gediend. Daarbij geldt dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om de mogelijkheden en onmogelijkheden in de zaak in kaart te brengen, zowel bij aanvang van de zaak als ook nadien, steeds indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Als uitgangspunt geldt dat de advocaat, die bij een haalbaarheidstoetsing tot de conclusie komt dat onvoldoende kans van slagen bestaat, de vrijheid heeft om de cliënt negatief te adviseren en zich (behoudens hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen) terug te trekken. Een advocaat die niets in de zaak ziet, moet die zaak ook niet gaan behandelen.

4.12 Uit het onderhavige klachtdossier volgt dat verweerder klager op 18 mei 2015 zijn (toenmalige) visie op de zaak van klager heeft gegeven. Op 24 september 2015 heeft verweerder de wederpartij van klager gesommeerd om tot betaling over te gaan. Naar aanleiding van de reactie d.d. 22 oktober 2015 van de wederpartij zag verweerder geen mogelijkheden meer om met succes een loonvordering in te stellen.

4.13 Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat het verweerder toen vrij stond om zich aan de zaak te onttrekken nu hij op dat moment niet langer voldoende mogelijkheden zag om – zoals door klager verzocht – (met succes) een loonvordering in te stellen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.14 Voorts verwijt klager verweerder dat hij de Raad voor Rechtsbijstand heeft misleid.

4.15 Verweerder heeft aangevoerd dat hij over het nummer van de toevoeging contact heeft opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand, die hem vervolgens heeft geadviseerd het nummer ‘1AA1111’ te vermelden. Dat heeft verweerder gedaan. Uit de toevoegingsaanvraag d.d. 23 juni 2015 blijkt dat verweerder heeft toegelicht aan welke advocaat de vorige toevoeging was afgegeven, wie die toevoeging had overgenomen en dat de toevoeging reeds gedeclareerd zou zijn. Dat verweerder de Raad voor Rechtsbijstand op enigerlei wijze zou hebben misleid, is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen f) tot en met i)

4.16 In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder dat hij klager heeft misleid (f), hij tegen klager heeft gelogen (g), hij zijn eigen belang boven dat van klager heeft gesteld (h) en hij de zaak van klager op onzorgvuldige wijze heeft behandeld (i). Aangezien verweerder deze stellingen gemotiveerd heeft betwist, en zich in het dossier geen enkele aanwijzing voor de juistheid van klagers stellingen bevindt, kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen. Daarom zijn ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 februari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2018 verzonden.