Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:310
Zaaknummer
7122
Inhoudsindicatie
Nadat de raad de klacht gegrond verklaarde en een waarschuwing oplgede stelde verweerer appel in en vervolgens trok klager de klacht in. De deken meende dat het algemeen belang voortzetting van de klacht vergde. Het hof oordeelt evenwel dat dit niet het geval is. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en verstaat dat op de klacht niet meer behoeft te worden beslist.
Uitspraak
Beslissing van 31 oktober 2014
in de zaak 7122
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 maart 2014, onder nummer 13-184, aan partijen toegezonden op 17 maart 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:41.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het e-mailbericht van klager aan de griffier van 27 augustus 2014, waarbij klager meedeelt zijn klacht in te trekken;
- het e-mailbericht van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 28 augustus 2014 aan de griffier, waarin de deken desgevraagd zijn visie geeft op de vraag of de behandeling van de klacht zou moeten worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend (artt. 47a en 57, tweede lid, van de Advocatenwet).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder onduidelijk met klager heeft gecommuniceerd over de loonvordering van zijn cliënte, het bedrijf van klager niet deugdelijk in gebreke heeft gesteld alvorens het te doen dagvaarden en klagers bedrijf aldus onnodig in rechte heeft betrokken terwijl het bereid was tot betaling van het achterstallig loon van verweerders cliënte.
4 BEOORDELING
4.1 De deken heeft in zijn e-mailbericht aan de griffier van 28 augustus 2014 het volgende geschreven:
“De klachtonderdelen in opgemelde zaak raken de kwaliteit van de dienstverlening, de wijze van communiceren, de wijze waarop rekening dient te worden gehouden met de belangen van de wederpartij en het feit dat een advocaat gehouden is te bezien of een dossier op een andere manier kan worden opgelost dan door het rauwelijks dagvaarden van de wederpartij. Deze aspecten zijn in zijn algemeenheid van groot belang voor een juiste praktijkuitoefening door advocaten.
Mr. …(hof: verweerder) geeft er geen blijk van zich te beseffen dat hij zich in het onderhavige dossier anders had dienen op te stellen dan hij heeft gedaan.
Wanneer advocaten bij hun dienstverlening onvoldoende acht slaan op deze aspecten, doen zij afbreuk aan een goed-functionerende advocatuur en het vertrouwen dat rechtzoekenden in advocaten moeten kunnen hebben.
Ik acht het in het algemeen belang dat de zaak wordt voortgezet.”
4.2 Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert het hof – zoals eerder overwogen in de uitspraak van 23 november 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3524, de navolgende, niet uitputtend weergegeven uitgangspunten:
(i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en prima facie verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
(ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of prima facie geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
(iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.
(iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.
(v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
4.3 De klacht is ingediend door de wederpartij van klager en deze is, zoals de deken naar voren heeft gebracht, grotendeels terug te brengen op de kwaliteit van de dienstverlening, de communicatie en het rekening houden met gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Daarmee valt de klacht, ook al is deze door de wederpartij ingediend, grotendeels onder het bereik van het hiervoor in 4.2 onder iii vooropgestelde uitgangspunt. Ook in dit geval mag worden aangenomen dat de ernst van de verweten gedragingen is verdisconteerd in de regeling die klager en verweerder hebben getroffen.
4.4 Het is het hof niet gebleken dat de verweten gedragingen raken aan andere kernwaarden dan die van deskundigheid. In verband met een en ander vindt het hof geen redenen aan het algemeen belang ontleend tot voortzetting van de behandeling van de klacht.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 maart 2014 in de zaak 13-184;
- verstaat dat de klacht geen behandeling meer behoeft.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, M.S.A.N. Schokkenbroek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.