Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:110
Zaaknummer
170018
Inhoudsindicatie
Klacht is door klager ingetrokken. Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt ingevolge lid 2 van artikel 47a de behandeling daarvan gestaakt tenzij de raad (of, in hoger beroep, het hof) om redenen van algemeen belang beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet.
Inhoudsindicatie
Indien vast zou staan dat verweerder zonder toestemming van klager hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 5 oktober 2012, is sprake van een normschending die raakt aan de kernwaarde als verwoord in artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet, inhoudend dat een advocaat zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. In dat geval is evenwel niet gebleken dat het wenselijk is dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder. Een en ander afwegend komt het hof tot de slotsom dat zich in de omstandigheden van dit geval onvoldoende redenen van algemeen belang voordoen om de behandeling van de klacht voort te zetten.
Uitspraak
Beslissing
van 26 juni 2017
in de zaak 170018
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 december 2016, gewezen onder nummer 16-767 aan partijen toegezonden op 23 december 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden is opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse orde van advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:261.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager, ontvangen op 6 maart 2017;
- de brief van klager aan het hof, ontvangen op 22 maart 2017;
- de brief van de deken aan het hof, ontvangen op 14 april 2017;
- de brief van de deken aan het hof, ontvangen op 11 mei 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 juni 2017, waar verweerder, diens gemachtigde mr. K, alsmede de deken in de persoon van mr. Henrichs zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder toestemming van klager in hoger beroep is gegaan van het vonnis van de rechtbank van 5 oktober 2012, met alle gevolgen van dien.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak in eerste aanleg. Op 5 oktober 2012 heeft klager terechtgestaan als verdachte bij de politierechter. Bij meteen uitgesproken mondeling vonnis is klager veroordeeld tot twee maanden detentie.
4.2 Verweerder heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 juli 2013. Bij arrest van 19 juli 2013 heeft het gerechtshof het vonnis van 5 oktober 2012 vernietigd en klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een in 2011 voorwaardelijk opgelegde straf van een maand gevangenisstraf.
4.3 Klager heeft met bijstand van een andere advocaat dan verweerder cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 19 juli 2013. Het cassatieberoep is verworpen. Vervolgens is in september 2015 de door het gerechtshof opgelegde straf geëxecuteerd.
4.4 Bij brief aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 22 september 2015 heeft klager een klacht over verweerder ingediend. Bij brief van 11 augustus 2016 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. Op 23 december 2016 heeft de raad de hiervoor onder 1 genoemde beslissing gegeven.
4.5 De beslissing van de raad steunt op de volgende motivering:
‘Gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens klager, heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet aangetoond dat hij opdracht had en gemachtigd was om hoger beroep in te stellen en om als gemachtigd raadsman op te treden tijdens de zitting van het gerechtshof. Vast staat immers dat verweerder klager na afloop van de zitting van 5 oktober 2012 niet persoonlijk heeft gesproken. De brieven waarin verweerder de opdracht bevestigt zijn volgens klager geantedateerd, hetgeen door verweerder niet is weersproken, zodat de raad daarvan zal uitgaan. Daarbij komt dat uit de brieven niet blijkt dat verweerder de risico’s van het instellen van hoger beroep met klager heeft besproken. De raad houdt het er dan ook voor dat verweerder ondanks het ontbreken van opdracht daartoe hoger beroep heeft ingesteld, met alle gevolgen van dien. […]’
4.6 Bij beroepschrift van 20 januari 2017 is verweerder van de beslissing van de raad bij het hof in beroep gekomen. Bij brief van 6 maart 2017 is namens klager een verweerschrift ingediend.
4.7 Bij brief van 22 maart 2017 heeft de gemachtigde van klager aan het hof – met kopie aan de deken en de gemachtigde van verweerder – een brief geschreven van, voor zover thans van belang, de volgende inhoud:
‘Inmiddels heeft cliënt de heer [klager] na het zorgvuldig bestuderen en bespreken van het verweer en de schets van de persoonlijke omstandigheden, de indruk bekomen dat er geen sprake is van het welbewust overtreden van de regels, maar dat de specifieke persoonlijke omstandigheden hebben geleid tot het maken van de beroepsfout zonder kwade wil.
Inmiddels zijn met bemiddeling van ondergetekende ook excuses door de heer [verweerder] gemaakt. Vanwege alle bovenvermelde omstandigheden, is de heer [klager] van mening dat de excuses die gemaakt zijn, in dit geval ruimschoots volstaan om uw Hof van Discipline te verzoeken de klacht conform artikel 47a Advocatenwet in te trekken en de behandeling van de klacht te staken.’
Daarnaast heeft verweerder, zoals ter zitting van het hof toegelicht, met klager een regeling getroffen die strekt tot een financiële compensatie ten behoeve van klager.
4.8 Bij brief van 13 april 2017 heeft de deken aan het hof bericht dat hij de behandeling van de klacht wenst voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend.
4.9 Bij brief van 19 april 2017 heeft de griffier van het hof aan de deken een exemplaar gezonden van het beroepschrift van verweerder en is de deken in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het beroepschrift te reageren. De deken heeft zijn reactie bij brief van 10 mei 2017 ter kennis van het hof gebracht.
5 BEOORDELING
5.1 In artikel 47a lid 1 Advocatenwet, in de procedure bij het hof van overeenkomstige toepassing op grond van artikel 57 lid 2 Advocatenwet, is bepaald dat de klager zijn klacht tot de uitspraak kan intrekken. Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt ingevolge lid 2 van artikel 47a de behandeling daarvan gestaakt tenzij de raad (of, in hoger beroep, het hof) om redenen van algemeen belang beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet.
5.2 Zoals het hof eerder heeft overwogen (beslissing van 23 november 2012, zaak 6496, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3524), zal in gevallen waarin het niet gaat om een tekortschieten bij de inhoudelijke behandeling, de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.
5.3 Indien vast zou staan dat verweerder zonder toestemming van klager hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 5 oktober 2012, is sprake van een normschending die raakt aan de kernwaarde als verwoord in artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet, inhoudend dat een advocaat zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.4 Hiermee is echter nog niet gegeven dat het in dit geval wenselijk is dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.
5.5 Het hof is niet overtuigd van de noodzaak de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht van de beroepsgroep in het algemeen te brengen. Het dringt zich immers met evidentie op dat een advocaat in de regel niet namens zijn cliënt een rechtsmiddel mag aanwenden wanneer de cliënt daarvoor geen toestemming heeft gegeven.
5.6 Evenmin dringt zich de noodzaak op de norm (opnieuw) onder de aandacht te brengen van de verwerende advocaat in het bijzonder. Verweerder heeft zowel in het beroepschrift als mondeling ter terechtzitting laten blijken dat hij uit de gang van zaken lering heeft getrokken. Verweerder heeft op voor het hof voorshands overtuigende wijze uiteengezet dat de organisatie van zijn praktijk is verbeterd en dat een strikt beleid ten aanzien van de naleving van de gedragsregels wordt gevolgd.
5.7 Het hof heeft op zichzelf begrip voor de wens van de deken, zicht te houden op de wijze waarop de praktijkuitoefening van verweerder zich in de verdere toekomst ontwikkelt. Het hof acht het echter in dit geval niet noodzakelijk daartoe de weg te kiezen van voortzetting van een klacht na de intrekking daarvan door klager. De deken is toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Awb en beschikt uit dien hoofde over bevoegdheden tot het verzamelen van informatie, het analyseren daarvan en het interveniëren indien dat noodzakelijk is.
5.8 Een en ander afwegend komt het hof tot de slotsom dat zich in de omstandigheden van dit geval onvoldoende redenen van algemeen belang voordoen om de behandeling van de klacht voort te zetten. Beslist moet dan ook worden als volgt.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 december 2016, gewezen onder nummer 16-767;
- verstaat dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, C.A.M.J. Raymakers, M.L. Weerkamp en G.R.J. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.