Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:165

Zaaknummer

6562

Inhoudsindicatie

Na intrekking van de klacht beoordeelt het hof inhoudelijk of redenen van algemeen belang voortzetting van de behandeling vergen. Dat is niet het geval.

Uitspraak

Beslissing van 15 juli 2013

in de zaak 6562

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 3 september 2012, onder nummer 12-008A, aan partijen toegezonden op 3 september 2012, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster onderdeel a gegrond is verklaard, de onderdelen b en c ongegrond, en de maatregel van berisping is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3 Bij brief aan het hof van 26 april 2013 heeft de gemachtigde van klaagster meegedeeld dat klaagster de klacht intrekt, en het hof verzoekt de beslissing van de raad te vernietigen en de behandeling van de zaak te staken. Bij brief van 1 mei 2013 heeft de gemachtigde van verweerster zich bij dat verzoek aangesloten, onder bijvoeging van een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst waaruit blijkt dat verweerster zich heeft verbonden om aan klaagster een financiële compensatie te betalen.

2.4 In verband daarmee heeft het hof bepaald dat vooralsnog wordt afgezien van mondelinge behandeling van de zaak.

3 KLACHT

Nu klaagster harerzijds geen hoger beroep heeft ingesteld, is voor het hof alleen nog het door de raad gegrond verklaarde onderdeel a aan de orde. Dat onderdeel houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) klaagster EUR 3.321,12 in rekening heeft gebracht voor de echtscheidingsprocedure terwijl aan haar tevens een toevoeging is verleend door de Raad voor Rechtsbijstand.

4 BEOORDELING

4.1 Nu klaagster haar klacht heeft ingetrokken dient het hof de beslissing van de raad te vernietigen en te verstaan dat de klacht geen behandeling meer behoeft, tenzij het hof beslist dat de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend (zie de artikelen 47a en 57 lid 2 van de Advocatenwet).

4.2 Bij de beoordeling of zulke redenen aanwezig zijn laat het hof zich leiden door de overwegingen van zijn beslissing van 23 november 2012, nr. 6496, LJN YA3524.

4.3 Zoals het is geformuleerd, klaagt onderdeel a onmiskenbaar dat verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 24 lid 2: ‘de advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen (…)’.

Dat is een ernstig verwijt.

4.4 In eerste aanleg heeft verweerster erkend dat zij declaraties aan klaagster heeft gestuurd, maar betwist dat deze zagen op werkzaamheden die zij heeft verricht in de (toevoegings)zaak van klaagster. Verweerster stelde:

- dat zij in de echtscheidingsprocedure zowel klaagster als haar toenmalige echtgenoot (hierna: de man) bijstond;

- dat klaagster en de man in dat kader een scheidingsmediationovereenkomst hebben getekend naar model van de Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators;

- dat in artikel 8.3 van die overeenkomst is bepaald dat de echtelieden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten van de mediation;

- dat de man, die geen toevoeging had, in gebreke bleef de door verweerster aan hem gezonden declaraties te voldoen;

- dat zij vervolgens de door de man onbetaald gelaten bedragen, met de in het klachtonderdeel bedoelde declaraties, in rekening heeft gebracht aan klaagster, die mede aansprakelijk was op grond van de overeengekomen hoofdelijkheid.

4.5 In de bestreden beslissing ligt besloten dat de raad dit feitelijke verweer als juist heeft aanvaard. Immers, de raad heeft bij zijn bespreking van onderdeel a uitsluitend overwogen dat verweerster (schromelijk) tekortgeschoten is in haar verplichting om ten tijde van de verzending van de declaraties aan klaagster duidelijk te maken dat deze hun grondslag vonden in de hierboven in 4.4 vermelde feiten.

Het ernstige verwijt aan verweerster (zie 4.3) is dus door de raad (impliciet) ongegrond verklaard. Klaagster is daartegen niet in hoger beroep gekomen.

4.6 Het is niet ondenkbaar dat het hof, indien het de behandeling van het hoger beroep zou voortzetten, tot het oordeel zou komen dat de raad, overwegende als in 4.5 weergegeven, getreden is buiten de reikwijdte van klachtonderdeel a zoals dat was geformuleerd (zie 4.3), en op die grond de bestreden beslissing zou vernietigen en onderdeel a alsnog ongegrond zou verklaren.

Met een dergelijke beslissing zou geen algemeen belang gebaat zijn.

4.7 Zou het hof bij voortzetting van het hoger beroep niet komen tot het in 4.6 omschreven oordeel, dan zou het opnieuw moeten beoordelen of verweerster tekortgeschoten is in – kort gezegd – duidelijke communicatie met klaagster over de financiële betrekkingen.

4.8 Bij de beoordeling of het algemeen belang noopt tot zodanige hernieuwde beoordeling laat het hof zich leiden door hetgeen is overwogen in r.o. 5.3 sub (iv) van de hierboven in 4.2 genoemde precedent-beslissing:

“In andere gevallen [toevoeging hof: dan  klachten over de deskundigheid van de advocaat] zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.”

4.9 Hoe belangrijk de eis van duidelijke communicatie ook is, de mate waarin hij raakt aan de geformuleerde kernwaarden is beperkt. De eis wordt met grote regelmaat onder de aandacht gebracht van de beroepsgroep in het algemeen, ook in beslissingen van de tuchtrechter. Er zijn geen aanwijzingen dat de eis in het bijzonder onder de aandacht van verweerster gebracht zou moeten worden; zij heeft geen tuchtrechtelijke antecedenten.

4.10 De slotsom luidt dat geen aan het algemeen belang ontleende redenen aanwezig zijn die nopen tot voortzetting van de behandeling van de zaak. Het hof zal beslissen overeenkomstig het eenparig verzoek van partijen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 september 2012, onder nummer 12-008A,

en, opnieuw beslissende:

- verstaat dat de klacht geen behandeling meer behoeft.

 

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.A. Goslings, R. Verkijk en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2013.