Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:32

Zaaknummer

160274

Inhoudsindicatie

Partijen hebben een regeling getroffen op grond waarvan klaagsters hun klacht hebben ingetrokken. Naar het oordeel van het hof zijn geen omstandigheden aanwezig die voortzetting als bedoeld in artikel 47a jo. 57 Advocatenwet vergen. Volgt vernietiging van de beslissing van de raad, waarbij het hof verstaat dat op de klacht niet behoeft te worden beslist.

Uitspraak

Beslissing

                           

van 17 februari 2017

in de zaak 160274

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster sub 1

en

klaagster sub 2

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 26 september 2016, gewezen onder nummer 16-344 aan partijen toegezonden op 26 september 2016, waarbij van de klacht van klaagsters tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard. Verweerder is de maatregel van een waarschuwing opgelegd. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:203. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 oktober 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagsters, ontvangen ter griffie van het hof op 10 januari 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 februari 2017, waar klaagsters en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

2.4    Partijen hebben bij brieven van 8 februari 2017 aan het hof medegedeeld dat zij  een regeling hebben getroffen, waarbij onder meer is overeengekomen dat klaagsters de onderhavige klacht intrekken. Partijen hebben het hof in dat kader verzocht de beslissing van de raad te vernietigen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niet tijdig heeft aangegeven dat de kosten voor zijn honorarium meer dan € 15.000 zouden bedragen.

Op de expliciete vraag van klaagsters aan verweerder wat de kosten van zijn werkzaamheden in het kader van het te voeren kort geding zouden zijn, heeft verweerder aangegeven dat die kosten gezien zijn jarenlange ervaring tussen de € 10.000 en € 15.000 zouden liggen. In juli 2013 kwamen klaagsters tot de conclusie dat aan hen een veel hoger bedrag in rekening was gebracht.

b)    (…).

4    BEOORDELING

Nu klaagsters hun klacht hebben ingetrokken en naar het oordeel van het hof geen omstandigheden aanwezig zijn die voortzetting als bedoeld in artikel 47a jo. 57 Advocatenwet vergen, zal het hof de beslissing van de raad vernietigen en verstaan dat op de klacht niet behoeft te worden beslist.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2016 (gewezen onder nummer 16-344), en

-    verstaat dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, M.L.J.C. van Emden-Geenen, E.M. Soerjatin, D.J.B. de Wolff, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2017.

 

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 17 februari 2017.