Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:83
Zaaknummer
160315
Inhoudsindicatie
Klaagsters hebben ter zitting verklaard de intrekking van de klacht te handhaven. Verweerder heeft het hof verzocht de beslissing van de raad te vernietigen waartegen klaagsters zich niet hebben verzet. Met deze stand van zaken heeft verweerder verklaard geen voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen. Het hof ziet geen aanleiding de deken de gelegenheid te bieden tot het innemen van een standpunt ter zake van de beslissing tot voortzetting van de behandeling van de klacht. Uit de eerdere visie van de deken blijkt immers al dat de deken de klacht ongegrond acht.
Inhoudsindicatie
Op grond hiervan heeft het hof de beslissing van de raad vernietigd en verstaan dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.
Uitspraak
Beslissing
van 8 mei 2017
in de zaak 160315
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster sub 1
en
klaagster sub 2
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 14 november 2016, gewezen onder nummer 16-380 en aan partijen toegezonden op 14 november 2016, waarbij de klacht van klaagsters gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:217.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 december 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klaagster sub 1 aan het hof van 11 februari 2017;
- de brief van klaagster sub 2 aan het hof van 24 februari 2017;
- de brief van verweerder aan het hof van 7 maart 2017;
- de antwoordmemorie van klaagsters, ontvangen ter griffie van het hof op 22 maart 2017.
2.3 Bij eerder genoemde brieven van 11 en 24 februari 2017 hebben klaagsters de onderhavige klacht ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens aan het hof medegedeeld dat hij voortzetting van de behandeling van de klacht wenste. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 april 2017, waar klaagster sub 1, mede namens klaagster sub 2, en verweerder, vergezeld van mr. B, zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als advocaat is opgetreden voor de broer van klaagsters, terwijl notarissen binnen hetzelfde kantoor werkzaamheden hebben verricht voor de familie van klaagsters. Hierdoor is op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling ontstaan. Klaagsters zijn van oordeel dat het verweerder niet is toegestaan op te treden voor hun broer ter zake van de door hem gestelde vordering op de nalatenschap, omdat hij via de notarissen K en M over vertrouwelijke informatie beschikt die relevant is voor het hiervoor vermelde geschil betreffende de afwikkeling van de nalatenschap, waarmee hij zijn voordeel kan doen. Klaagsters kunnen er niet op vertrouwen dat de notarissen de hun bekende informatie niet delen met verweerder of een andere advocaat van het kantoor.
Klaagsters hebben aangegeven dat zij betwijfelen of er een strikte scheiding bestaat tussen de afdeling advocatuur en de afdeling notariaat van het kantoor waar verweerder werkzaam is. Zij vermoeden dat notaris K en daarmee verweerder beschikt over vertrouwelijke stukken, die relevant kunnen zijn voor het geschil tussen de erven en waarover de andere erven niet beschikken. Ter toelichting hebben zij verwezen naar de beslissing van het Hof van Discipline van 16 mei 2014 (ECLI:NL:TAHVD:2014:208).
4 BEOORDELING
4.1 Klaagsters hebben ter zitting verklaard de intrekking van de klacht te handhaven, nu verweerder de broer van klaagsters niet meer bijstaat en ter zitting heeft toegezegd dat hij deze broer ook in de toekomst niet zal bijstaan. Verweerder heeft het hof verzocht de beslissing van de raad te vernietigen waartegen klaagsters zich niet hebben verzet. Met deze stand van zaken heeft verweerder verklaard geen voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.
4.2 Het hof ziet geen aanleiding de deken de gelegenheid te bieden tot het innemen van een standpunt ter zake van de beslissing tot voortzetting van de behandeling van de klacht. Uit de eerdere visie van de deken blijkt immers al dat de deken de klacht ongegrond acht.
4.3 Op grond hiervan zal het hof de beslissing van de raad vernietigen en verstaan dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 november 2016, gewezen onder nummer 16-380, en
- verstaat dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot en M. Pannevis, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 mei 2017.