Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:52
Zaaknummer
17-791/DH/RO
Inhoudsindicatie
Diverse klachten tegen eigen advocaat. Verveerster heeft klager gevraagd haar geld te lenen en verweerster heeft zich ten onrechte beroepen op haar retentierecht. De klachtonderdelen zijn voor het overige van onvoldoende gewicht of ongegrond. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 12 maart 2018
in de zaak 17-791/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 11 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 23 augustus 2017 met kenmerk R 2017/73 edl/dh, door de raad ontvangen op 24 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2018 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde (...), en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. (...) en haar kantoorgenoot mr. (...).
1.4 De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet alsmede van de door verweerster bij brief van 31 december 2017 nagezonden producties.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 In 2013 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure.
2.2 Verweerster heeft klager op 29 november 2013 een opdrachtbevestiging gezonden. Daarin schrijft zij onder meer:
“Om conflicten met de voor de advocatuur geldende gedragsregels te voorkomen, bevestig ik u hierbij dat ik met u heb gesproken over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Wij hebben geconcludeerd dat u daarvoor niet in aanmerking komt. Ik bevestig in dat kader dat mijn uurtarief bedraagt € 150,- exclusief BTW en kantoorkosten.”
2.3 Tussen klager en zijn toenmalige echtgenote waren op 19 november 2009 ten overstaan van de notaris huwelijksvoorwaarden overgekomen. Artikel 10 bepaalde dat bij echtscheiding de opgebouwde pensioenaanspraken zouden worden verevend conform de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening pensioenrechten.
2.4 Bij beschikking d.d. 14 mei 2014 heeft de rechtbank Rotterdam tussen klager en zijn toenmalige echtgenote voorlopige voorzieningen getroffen.
2.5 Begin 2015 heeft klager verweerster verzocht hem bij te staan in een procedure tot het verkrijgen van een naamswijziging van zijn ex-partner aangezien zij tegen zijn zin zijn achternaam bleef gebruiken. Op 17 januari 2015 heeft verweerster aan klager een opdrachtbevestiging gezonden waarin zij onder meer schrijft:
““Om conflicten met de voor de advocatuur geldende gedragsregels te voorkomen, bevestig ik u hierbij dat ik met u heb gesproken over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Wij hebben geconcludeerd dat u daarvoor niet in aanmerking komt. Ik bevestig in dat kader dat mijn uurtarief bedraagt € 175,- exclusief BTW en kantoorkosten.”
2.6 Verweerster heeft op verzoek van klager namens hem hoger beroep ingesteld tegen de in de echtscheidingsbeschikking bepaalde nevenvoorzieningen. In haar opdrachtbevestiging d.d. 10 november 2015 schrijft zij onder meer:
“Om conflicten met de voor de advocatuur geldende gedragsregels te voorkomen, bevestig ik u hierbij dat ik met u heb gesproken over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Wij hebben geconcludeerd dat u daarvoor niet in aanmerking komt. Ik bevestig in dat kader dat mijn uurtarief bedraagt € 175,- exclusief BTW en kantoorkosten.”
2.7 Op 18 januari 2015 heeft verweerster aan klager inzake de echtscheidingszaak een declaratie gezonden waarin zij een uurtarief van € 175,- heeft gehanteerd.
2.8 Bij brief van 18 maart 2015 heeft verweerster aan klager laten weten dat er in de declaratie van 18 januari 2015 een fout was gemaakt en dat in plaats van het overeengekomen uurtarief van € 150,- is uitgegaan van € 175,-. Verweerster kondigde in deze brief aan de fout te herstellen en het teveel in rekening gebrachte bedrag van € 489,14 te zullen verrekenen met haar eindfactuur.
2.9 Op 25 augustus 2016 heeft klager aan verweerster een e-mail gezonden met de volgende inhoud:
“Heb even overleg gehad over die eventuele lening, ik kan u dat geld niet lenen vanwege het feit dat het er niet is, er moeten nog grote rekeningen van pensioenfonds en belasting komen in deze maanden aldus de boekhouder.
Maar ik kan u wel vragen de factuur tot nu toe snel te maken en naar mij te versturen dat ik die gelijk kan betalen.”
2.10 Op 9 november 2016 om 7.20 uur heeft klager verweerster per e-mail bericht dat hij niet langer gebruik wilde maken van haar diensten. Hij heeft haar gevraagd hem binnen twee werkdagen een kopie van zijn dossier toe te zenden.
2.11 Verweerster heeft in eerste instantie toegestemd in het kopiëren van het dossier maar aangegeven dat dit niet binnen twee werkdagen kon maar dat hij het binnen een week zou ontvangen. Later heeft zij aan klager aangegeven dat hij eerst de openstaande factuur moest voldoen en dat het dossier daarna gekopieerd zou worden.
2.12 Op 17 november 2016 heeft verweerster – naar haar zeggen: onbedoeld – aan de wederpartij van klager nog een mail gezonden met een schikkingsvoorstel.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) ten onrechte stelt dat klager in de drie door haar behandelde zaken niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp omdat hij eigenaar zou zijn van een schip, hetgeen niet het geval is;
b) regelmatig en herhaaldelijk slecht bereikbaar was en traag reageerde;
c) op het laatste moment stukken indiende, terwijl klager daarvan geen concepten ontving. Als gevolg daarvan kon klager geen wijzigingen meer aanbrengen of ervoor zorgen dat de van belang zijnde stukken werden ingediend;
d) klager verzocht om haar een lening van € 25.000,- te verstrekken;
e) klager regelmatig op straat (op luide toon) benaderde over inhoudelijke kwesties rond zijn zaak en onbetaalde declaraties;
f) niet de volledige processtukken van de wederpartij en uitspraken van de rechtbank aan klager doorzond;
g) zonder overleg andere advocaten en adviesbureaus inschakelde en deze werkzaamheden dan vervolgens bij klager declareerde;
h) een niet overeengekomen uurtarief hanteerde;
i) inhoudelijke werkzaamheden in zijn zaak verrichte, te weten het doen van een voorstel aan de wederpartij, terwijl klager acht dagen daarvoor al had aangegeven geen gebruik meer te willen maken van haar diensten;
j) klager niet heeft geïnformeerd over het partnerpensioen waarop zijn ex-echtgenote aanspraak maakt;
k) het dossier niet wil afgeven aan klager.
Klachtonderdeel g) is door klager ter zitting ingetrokken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Op grond van gedragsregel 24 lid 1 is een advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en vervolgens telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of “er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen”. Een advocaat moet derhalve controleren of er mogelijkheden zijn om zijn cliënt op enig moment gebruik te laten maken van gefinancierde rechtsbijstand.
5.2 Uit de zich in het dossier bevindende opdrachtbevestigingen (zie hierboven onder 2.2, 2.5 en 2.6) blijkt dat het onderwerp gefinancierde rechtshulp op een aantal momenten aan de orde is geweest en dat dit ook is vastgelegd. Tevens is vastgelegd dat verweerster de betreffende zaken op betalende basis zou behandelen. Wat partijen over de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp verder precies besproken hebben, kan de raad gelet op hun tegenstijdige verklaringen terzake en het ontbreken van schriftelijke vastlegging daarvan, niet vaststellen.
5.3 Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel b), c) en f)
5.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking aangezien zij alle drie zien op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster.
5.5 De raad stelt voorop dat hij gelet op het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel dient de raad daarbij rekening te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
5.6 De vrijheid van de advocaat met betrekking tot de behandeling van een zaak is echter niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan hem als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht van zijn cliënt mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door zijn advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak zijn proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.
5.7 Klager heeft zijn klacht op deze onderdelen tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster naar het oordeel van de raad onvoldoende gesubstantieerd en onderbouwd. De raad acht deze klachtonderdelen dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.8 Verweerster betwist dat zij klager heeft gevraagd haar geld te lenen. Klager heeft in dat verband gewezen op zijn e-mail van 25 augustus 2016 aan verweerster. Ter zitting heeft hij verklaard dat verweerster het geld nodig had om de huur van haar oude pand te kunnen betalen. De huurovereenkomst liep volgens hem nog circa 6 maanden door na de verhuizing van verweerster. Klager stelt zijn boekhouder hierover te hebben gebeld maar deze gaf aan dat hij het geld niet had. De raad acht gelet op de inhoud van de hiervoor bedoelde mail en de stellingen van klager aangaande de bestemming van het geld, aannemelijk dat verweerster klager inderdaad heeft gevraagd om haar geld te lenen. Een dergelijke handelwijze acht de raad in strijd met hetgeen een behoorlijk en zorgvuldig handelend advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel acht de raad dan ook gegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.9 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat er geen, althans onvoldoende bewijs voorhanden is van de door klager gestelde feiten. Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag en wordt door de raad derhalve ongegrond bevonden.
Ad klachtonderdeel h)
5.10 Verweerster heeft erkend dat zij in eerste instantie een onjuist uurtarief heeft gehanteerd in de echtscheidingszaak. Het abusievelijk gehanteerde uurtarief was het in naamswijzigingsprocedure en het hoger beroep overeengekomen gekomen uurtarief. Er was volgens verweerster sprake van een vergissing en zij heeft klager daarover op 18 maart 2015 ook geïnformeerd en aangekondigd het door hem teveel betaalde met de einddeclaratie te zullen verrekenen. Hoewel een advocaat verplicht is tot nauwgezetheid in financiële situaties, is de raad van oordeel dat gelet op de door verweerster gegeven verklaring en het feit dat zij haar vergissing uit eigen beweging heeft rechtgezet, dit klachtonderdeel ongegrond moet worden bevonden.
Ad klachtonderdeel i)
5.11 Verweerster heeft erkend dat zij voor wat betreft de onbedoelde verzending van de e-mail van 17 november 2016 aan de wederpartij slordig is geweest. Zij heeft de geadresseerde er direct op gewezen dat de e-mail onbedoeld verzonden was en haar handelwijze is voor klager dan ook zonder gevolgen gebleven. Gelet hierop acht de raad dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht.
Ad klachtonderdeel j)
5.12 De raad stelt vast dat in de tussen klager en zijn ex-echtgenote gesloten huwelijksvoorwaarden een regeling ten aanzien van de verevening van de pensioenen is neergelegd. Uitgangspunt dient derhalve te zijn dat deze regeling destijds door de notaris aan klager is toegelicht. Het is niet aan verweerster om dat in het kader van de echtscheiding dan nog eens te doen. De keuze voor de verevening als zodanig was door partijen in 2009 immers reeds gemaakt. Dat verweerster zou hebben nagelaten klager over het partnerpensioen te informeren is naar het oordeel van de raad – voor zover dat al zou komen vast te staan – dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel k)
5.13 Het laatste klachtonderdeel betreft het feit dat verweerster zich beroept op haar retentierecht omdat haar declaraties deels onbetaald zijn gebleven.
5.14 De raad stelt voorop dat verweerster zich om die reden in beginsel op haar retentierecht kan beroepen en uitsluitend gehouden is het dossier over te dragen aan de opvolgende advocaat. Op grond van gedragsregel 27 lid 4 dient van het retentierecht echter behoedzaam gebruik te worden gemaakt. Dat heeft verweerster in het onderhavige geval naar het oordeel van de raad niet gedaan. Zij heeft aanvankelijk aan klager toegezegd het dossier aan hem te zullen afgeven maar daar meer tijd voor nodig te hebben dan de door hem genoemde twee werkdagen. Gelet op deze toezegging stond het verweerster mede gelet op het belang van klager bij afgifte van het dossier, niet vrij zich later alsnog op haar retentierecht te beroepen. Dit klachtonderdeel acht de raad derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen de aard en ernst van de gegronde klachtonderdelen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerster, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen d) en k) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel i) van onvoldoende gewicht;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 25,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als onder 7.3 bepaald.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, M.F. Laning,
P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonden.