Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:20
Zaaknummer
6830
Inhoudsindicatie
Hof formuleert klacht opnieuw, nu klaagster er bezwaar tegen maakte dat deze niet in zijn geheel is behandeld, maar in onderdelen is gesplitst. De klacht in zijn geheel komt erop neer dat verweerder klaagster opzettelijk de gevoerde procedures had laten verliezen. ongegrond, opzet niet aannemelijk.
Uitspraak
Beslissing van 10 januari 2014
in de zaak 6830
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 13 mei 2013, onder nummer 12-267A, aan partijen toegezonden op 13 mei 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder voor wat betreft klachtonderdeel 11 deels niet-ontvankelijk is verklaard en voor het overige ongegrond.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 juni 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klaagster d.d. 7 oktober 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 november 2013, waar beide partijen zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 Volgens de beslissing van de raad hield de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder heeft nagelaten vervangende woonruimte voor klaagster aan te vragen bij Y.;
2. verweerder niet is verschenen op afspraken, zonder deze af te zeggen, verweerder vaak “typische advocatensmoezen” verzon om afspraken uit te stellen en om klaagster niet te berichten; verweerder heeft gelogen en voor iedereen partij koos behalve voor klaagster en de zaak onnodig heeft gerekt;
3. klaagster de definitieve dagvaarding sector civiel en andere stukken niet van verweerder heeft ontvangen ondanks klaagsters verzoeken daartoe;
4. de door verweerder opgestelde stukken sterk te wensen overlieten en zo opgesteld waren dat een rechter juist ging twijfelen aan de onschuld van (het gezin van) klaagster;
5. verweerder zonder overleg met klaagster mondeling pleidooi heeft aangevraagd;
6. verweerder zijn toezegging om spoedappel in te stellen niet is nagekomen;
7. verweerder het appel heeft gerekt en niet goed heeft behandeld, omdat maar tegen 4 van de 13 rechtsoverwegingen van het ontruimingsvonnis grieven zijn geformuleerd en hij stiekem (dat wil zeggen, zonder dat klaagster het wist) een pleitnota heeft opgesteld;
8. verweerder de door klaagster aangeleverde producties “niet zichtbaar” heeft uitgedraaid en overgelegd;
9. verweerder zonder overleg met klaagster heeft ingestemd met het geven van een uitstel aan de wederpartij voor het nemen van een memorie van antwoord;
10. verweerder “0.0 uren” aan de zaak van klaagster heeft besteed;
11. verweerder zoveel mogelijk dossiers aanmaakt, alleen maar om geld te verdienen; verweerder nooit een zaak heeft gewonnen; het een rommeltje is op het kantoor van verweerder; iedereen de dossiers van klaagster kan zien liggen en klaagster wel een half uur moest wachten voordat verweerder haar te woord stond;
12. verweerder klaagster niet heeft voorgelicht over de kostenveroordelingen in eerste en tweede instantie;
13. verweerder het dossier van klaagster op het politiebureau heeft ingezien, maar niet heeft gekopieerd, zoals klaagster hem had gevraagd;
14. verweerder niet heeft gereageerd op “interne klachten”.
3.2 In hoger beroep heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen deze klachtomschrijving van de raad. Het hof zal dat bezwaar hieronder bespreken (5.2).
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klaagster heeft verweerder om bijstand gevraagd nadat zij bij kortgedingvonnis van 21 januari 2010 ("het ontruimingsvonnis") was veroordeeld de woning, die zij huurde van verhuurder Y., te ontruimen en de proceskosten van Y. te voldoen. Verweerder had klaagster reeds eerder, in 2007, bijgestaan in een burengeschil.
4.2 Verweerder heeft namens klaagster een executie-kortgeding aanhangig gemaakt. De uitkomst daarvan was dat aan klaagster een nadere termijn werd gegund (te weten veertien dagen) om te verhuizen. Binnen die termijn is klaagster vervolgens verhuisd.
4.3 Verweerder heeft voorts in februari 2010 appel ingesteld tegen het ontruimingsvonnis. De appeldagvaarding is ter rolle van 16 maart 2010 aangebracht bij het hof. Verweerder heeft op 22 oktober 2010 de memorie van grieven ingediend.
4.4 De memorie van antwoord is, nadat Y. aanvankelijk uitstel daarvoor had verkregen van verweerder, doch uiteindelijk door verweerder peremptoir is gesteld, op 8 maart 2011 namens Y. genomen. Verweerder heeft vervolgens mondeling pleidooi aangevraagd. Dit pleidooi heeft op 15 juli 2011 plaatsgevonden in aanwezigheid van klaagster. Het hof heeft op 4 oktober 2011 arrest gewezen, waarbij het vonnis in eerste aanleg is bekrachtigd en klaagster is veroordeeld in de proceskosten.
4.5 Klaagster heeft verweerder voorts verzocht bij de rechtbank een bodemprocedure tegen Y. aanhangig te maken strekkende tot het verkrijgen van schadevergoeding. Verweerder heeft klaagster concepten voor de dagvaarding gestuurd. Tot het aanhangig maken van deze procedure is het niet gekomen.
4.6 Verweerder heeft klaagster steeds op toevoegingsbasis bijgestaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klaagster maakt in hoger beroep onder meer bezwaar tegen de beslissing van de raad om de zaak buiten haar aanwezigheid ter zitting te behandelen, en tegen het van die zitting opgemaakte proces-verbaal. Wat er zij van deze bezwaren, zij kunnen op zichzelf niet leiden tot vernietiging van de beslissing van de raad, omdat het hof de zaak in volle omvang opnieuw heeft behandeld en klaagster ter zitting heeft gehoord.
5.2 Voorts maakt klaagster in hoger beroep bezwaar tegen de klachtomschrijving waarvan de raad is uitgegaan. ‘Ik had niet 14 korte klachten ingediend. De klacht moet in zijn geheel worden beoordeeld.’, aldus klaagster, die even verderop schrijft: ‘Ik verbiedt het hof van discipline om mijn hoger beroepschrift uitelkaar te halen en te verdelen in onderdelen.’. Het hof zal dit verbod respecteren, en moet dus vaststellen wat ‘de klacht in zijn geheel’ inhoudt.
5.3 Daartoe gaat het hof uit van de openingszin van de brief waarmee klaagster haar klacht bij de deken heeft geïntroduceerd:
‘Laat ik beginnen door te berichten dat ik [verweerder] persoonlijk aansprakelijk stel voor het opzettelijke mij laten verliezen in een zaak bij de civiele rechter en een zaak bij het gerechtshof te Amsterdam. Hij moet hier tuchtrechtelijk en strafrechtelijk voor vervolgd worden.’
In het vervolg van die klachtbrief wordt de strofe ‘opzettelijk laten verliezen’ zesmaal herhaald; in hoger beroep schrijft klaagster ‘dat hij mijn hoger beroep met opzet heeft verloren’, en ook ter zitting van het hof heeft zij herhaaldelijk het woord ‘opzet’ gebezigd.
5.4 Op grond hiervan zal het hof ervan uitgaan dat ‘de klacht in zijn geheel’ het verwijt inhoudt dat verweerder klaagster opzettelijk heeft laten verliezen in de door hem namens haar gevoerde procedures. Uit 5.2 volgt dat het hof uitsluitend dat verwijt heeft te beoordelen.
5.5 Het hof acht de aldus begrepen klacht ongegrond omdat het daarin gestelde opzet niet aannemelijk is geworden.
5.6 Ten overvloede overweegt het hof nog dat het de visie onderschrijft waarmee verweerder zijn verweer bij de deken afsloot, te weten:
‘Het is mijn fout geweest, te wijten aan mijn –relatieve– onervarenheid, dat ik niet in een begin stadium heb ingezien dat ik niet bij machte was de rol van dominus litis te behouden en ik, kort gezegd, niet op kon tegen mevrouw.’
Verweerder verbindt aan deze visie op zijn werkverhouding met klaagster de juiste gevolgtrekking dat hij had moeten terugtreden zodra bleek dat tussen hem en klaagster onoverbrugbare meningsverschillen ontstonden over de wijze waarop haar zaak aangepakt diende te worden.
Maar dat hij dat niet heeft gedaan, dáárover wordt niet geklaagd.
5.7 De beslissing van de raad dient te worden vernietigd op de enkele grond dat daarin is geoordeeld op basis van een klachtomschrijving die in hoger beroep niet is gevolgd. De klacht die in hoger beroep is komen voor te liggen, dient ongegrond verklaard te worden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 mei 2013, onder nummer 12-267A;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de hierboven in 5.4 geformuleerde klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,
G.W.S. de Groot, S.A. Boele, R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van
mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.