Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:69

Zaaknummer

7298

Inhoudsindicatie

Verweerder veranderde van kantoor en berichtte klager daar niet over. Toen klager het voormalig kantoor berichtte "mee te willen" naar het nieuwe kantoor bevestigde hij een nieuwe opdrachtbevestiging met nieuwe voorwaarden. Waarschuwing.

Uitspraak

                                    

Beslissing van 9 maart 2015

in de zaak 7298

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 8 september 2014, onder nummer 14 38, aan partijen toegezonden op 8 september 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRARL:2014:280.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 oktober 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 januari 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door klager niet (tijdig) te informeren over de consequenties van het volgen van verweerder naar een ander kantoor, en met name niet over het feit dat door klager een nieuwe opdrachtbevestiging met mogelijk andere voorwaarden zou moeten worden ondertekend.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder, destijds werkzaam op het kantoor X. te U., behandelde een letselschadezaak voor klager met betrekking tot een ongeval dat klager in oktober 2004 was overkomen. Per 1 september 2011 is verweerder gaan werken op het kantoor Y.te S..

4.2    In het dossier van deze klachtzaak bevindt zich een brief van verweerder aan klager gedateerd 24 augustus 2011 in verband met een door de medisch adviseur van verweerder met klager gemaakte afspraak en een voorschot. In die brief staat niets vermeld over verweerders op handen zijnde kantoorwisseling.

4.3    Daarna heeft tot 18 januari 2012 geen (schriftelijk) contact tussen verweerder en klager plaatsgevonden. In januari 2012 heeft klager met het kantoor X. contact gehad in verband met het gereedkomen van het in augustus 2011 door verweerder geëntameerde medisch onderzoek; dit rapport bevindt zich in het klachtdossier, is gedateerd 16 januari 2012 en is gericht aan een advocaat op het kantoor X.. In het daarop gevolgde  contact tussen het oude kantoor van verweerder en klager heeft klager te kennen gegeven dat hij zijn zaak in behandeling wilde laten bij verweerder. Het dossier van klagers zaak is toen naar verweerder toegezonden.

4.4    In hoger beroep heeft verweerder erkend - anders dan hij aanvankelijk in deze klachtzaak heeft aangevoerd – dat hij de brief gedateerd 14 september 2011 heeft verzonden op 18 januari 2012, met daarin een nieuwe opdrachtbevestiging voor de behandeling van klagers letselschadezaak.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de raad de klacht zou hebben uitgebreid buiten de grenzen van de oorspronkelijke klacht van klager. Naar het oordeel van het Hof is daarvan geen sprake nu de tuchtrechter de inhoud van de klacht vaststelt aan de hand van het door de deken ingediende dossier en niet gebonden is aan de formulering van de deken. Uit het klachtdossier is gebleken dat de hiervoor vermelde klachtomschrijving daaraan voldoet. Verweerders grief wordt derhalve verworpen.

5.2    Indien de advocaat van kantoor verandert, behoort het tot zijn zorgplicht om de cliënt daarover te berichten. Dit kan naar gelang de situatie en de afspraken met het oude kantoor bijvoorbeeld de mededeling zijn dat het dossier bij het oude kantoor blijft, of de vraag of cliënt met instemming van het oude kantoor met de advocaat mee wil gaan naar diens nieuwe kantoor, en onder welke condities. De informatie moet voor de cliënt tijdig en juist zijn. In het geval dat het oude kantoor de advocaat verhindert om zelf de cliënt te berichten, of gezamenlijk, ligt het op de weg van de advocaat om zoveel mogelijk te waarborgen dat het oude kantoor voor die berichtgeving zorgt. Bij enige blokkade daartoe ligt overleg met de deken voor de hand. Deze zorgplicht van de behandelend advocaat geldt ongeacht de afspraken over het achterlaten of meenemen van dossiers die de advocaat heeft gemaakt met zijn kantoor.

5.3    In het onderhavige geval staat vast dat klager vóór de overgang van verweerder naar zijn nieuwe kantoor – 1 september 2011 – niet schriftelijk is geïnformeerd door verweerder en dat verweerder pas in januari 2012 klager schriftelijk heeft bericht omtrent de consequenties van het blijven behandelen van klagers zaak middels een door klager te ondertekenen nieuwe opdrachtbevestiging. Daardoor heeft bij klager onduidelijkheid kunnen ontstaan, welke onduidelijkheid voor rekening van verweerder komt in verband met zijn hiervoor omschreven zorgplicht.

    Pogingen van verweerder om berichtgeving van het kantoor aan klager te waarborgen zijn niet door hem gesteld of gebleken.

5.4    Verweerder heeft daarmee ten onrechte zijn eigen zorgplicht jegens klager miskend, ook in de door hem gestelde situatie, welke het hof evenwel niet heeft kunnen vaststellen, dat  zijn kantoor met hem afspraken zou hebben gemaakt die hem verhinderden klager tijdig te informeren.

5.5    De raad heeft derhalve terecht en op juiste gronden beslist dat de klacht gegrond is. Het hof zal de beslissing bekrachtigen, ook ten aanzien van de opgelegde maatregel.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 8 september 2014 onder nummer 14-38.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs.  A.A.H. Zegers, D.J. Markx H.J. de Groot en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2015.