Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:100
Zaaknummer
170037
Inhoudsindicatie
Verweerster beklaagt zich erover dat de raad buiten de rechtsstrijd is getreden door haar verwijten te maken over het onvoldoende schriftelijk vastleggen van belangrijke informatie als bedoeld in gedragsregel 8, hoewel dat verwijt niet in de klachtomschrijving besloten ligt. Deze grief is gegrond.
Inhoudsindicatie
Voorts beklaagt verweerster zich erover dat klachtonderdeel b (niet reageren op e-mails van klaagster) gegrond is verklaard. Zij stelt wel te hebben gereageerd.
Inhoudsindicatie
De grief faalt, nu klachtonderdeel a (een pensioenzaak een jaar laten liggen) gegrond is verklaard. In die zaak heeft verweerster niet adequaat gereageerd op verzoeken voor informatie door klaagster.
Inhoudsindicatie
Het hof ziet geen aanleiding voor een lichtere maatregel, ook niet als de gezondheids- en financiële toestand van verweerster in aanmerking wordt genomen.
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het hof dient, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, te worden afgezien van het opleggen van een proceskostenveroordeling ten behoeve van de Orde van Advocaten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De proceskostenbeslissingen ten gunste van klaagster moeten in stand blijven.
Uitspraak
Beslissing
van 19 juni 2017
in de zaak 170037
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 16 januari 2017, gewezen onder nummer 15-388 aan partijen toegezonden op 16 januari 2017, waarbij de klacht van klaagster in alle onderdelen gegrond is verklaard. Verweerster is de maatregel van een schorsing van vier maanden opgelegd waarvan twee maanden onvoorwaardelijk en twee maanden voorwaardelijk, met de veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 50,00 aan klaagster en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:7.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 februari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klaagster aan het hof, ter griffie van het hof ontvangen op 8 maart 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 april 2017, waar verweerster is verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de zaken van klaagster niet naar behoren heeft behandeld. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:
a) de pensioenzaak te lang heeft laten liggen;
b) niet reageert op de e-mails van klaagster;
c) te laat hoger beroep heeft ingesteld en
d) het door klaagster betaalde griffierecht ad € 308,- niet heeft terugbetaald.
4 FEITEN
Voor de feiten verwijst het hof naar de beslissing van de raad.
5 BEOORDELING
5.1. In de eerste grief beklaagt verweerster zich erover dat de raad in rechtsoverweging 5.2 buiten de rechtsstrijd is getreden door haar verwijten te maken over het onvoldoende schriftelijk vastleggen van belangrijke informatie als bedoeld in gedragsregel 8, hoewel dat verwijt niet in de klachtomschrijving besloten ligt.
De grief is gegrond. Weliswaar staat in de klachtomschrijving ook het verwijt dat verweerster de zaken niet naar behoren heeft behandeld - wat het geval is ten aanzien van de schriftelijke vastlegging - maar dit aspect behoort niet tot de nadere omschrijving van de klachtonderdelen, zodat aan dit aspect voorbij dient te worden gegaan. Bovendien heeft klaagster over die vastlegging niet geklaagd.
5.2. In grief 2 beklaagt verweerster zich erover dat klachtonderdeel b (niet reageren op e-mails van klaagster) gegrond is verklaard. Zij stelt wel te hebben gereageerd.
De grief faalt. Klachtonderdeel a (een pensioenzaak een jaar laten liggen) is gegrond verklaard. In die zaak heeft verweerster niet adequaat gereageerd op verzoeken voor informatie door klaagster.
5.3. Grief 3 heeft betrekking op de opgelegde maatregel. Naar het oordeel van het hof heeft de raad verweerster terecht een stevige maatregel opgelegd. Het niet behandelen van een pensioenzaak en het laten verstrijken van een appeltermijn zijn ernstige verwijten. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daaraan doet niet af dat, zoals verweerster stelt, uit haar handelwijze geen schade is voortgevloeid.
Daarbij komt dat verweerster de laatste vijf jaar de volgende maatregelen zijn opgelegd:
- voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week (2013);
- berisping (2015);
- berisping (2015);
- gegrond zonder maatregel (2015);
- voorwaardelijke schorsing voor de duur van 4 weken (2015);
- waarschuwing (2015);
- berisping (2016).
De grief is mitsdien ongegrond. Het hof ziet geen aanleiding voor een lichtere maatregel, ook niet als de hierna te noemen gezondheids- en financiële toestand van verweerster in aanmerking wordt genomen.
5.4. Grief 4 heeft betrekking op de proceskostenbeslissing. Verweerster voert aan dat haar eind maart 2016 een noodlottig ongeval is overgekomen, terwijl bij het medische onderzoek nog een andere ernstige diagnose is gesteld als gevolg waarvan zij feitelijk voor 60-80% arbeidsongeschikt is geworden (waarvoor zij niet verzekerd is). Haar inkomsten zijn drastisch verminderd, terwijl zij hoge woonlasten heeft. De opgelegde schorsing brengt haar verder in de financiële problemen.
In de parlementaire geschiedenis op de wetswijzing van 1 januari 2015 staat:
Dit amendement maakt mogelijk dat degene die de kosten veroorzaakt, die kosten in beginsel ook draagt. De raad van discipline kan een kostenveroordeling als bijkomende maatregel opleggen aan de advocaat die een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd krijgt. Het is daarbij aan de raad en het hof van discipline om aan de hand van de eisen van proportionaliteit de hoogte daarvan te bepalen. Bij de afweging of en zo ja, tot welke hoogte de kostenveroordeling moet worden opgelegd kan de tuchtrechter onder meer de ernst van de gedraging, eventuele recidive en de draagkracht van de advocaat meewegen.
Naar het oordeel van het hof dient, gelet op de aangegeven uitzonderlijke omstandigheden, clementie te worden betracht en te worden afgezien van het opleggen van een proceskostenveroordeling ten behoeve van de Orde van Advocaten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De proceskostenbeslissingen ten gunste van klaagster moeten in stand blijven.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing waarvan beroep maar alleen voor zover verweerster is veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van de Orde;
bekrachtigt die beslissing voor het overige;
bepaalt dat de schorsing aanvangt op 1 augustus 2017 of, indien verweerster uit andere hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing respectievelijk zodra verweerster weer op het tableau wordt ingeschreven, met dien verstande dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, M.L. Weerkamp, J.R. Krol en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 juni 2017.