Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4411
Zaaknummer
6281
Inhoudsindicatie
Klacht in zoverre gegrond dat verweerder onzorvuldig heeft gehandeld door slechts twee dagen voor afloop termijn zijn werzaamheden op te schorten.
Uitspraak
Beslissing
van 10 december 2012
in de zaak 6281
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 22 november 2011, onder nummer 11-121 A, aan partijen toegezonden op 22 november 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klaagster aan het hof van 18 september 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2012, waar klaagster, vertegenwoordigd door mevrouw A. (voorzitter) en mevrouw B. (secretaris) alsmede de heer C., en verweerder zijn verschenen. Mevrouw B. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht, zoals door de raad zakelijk weergegeven, houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
a) zijn in april 2010 met het Collectief X gemaakte afspraak, dat hij de gehele zaak tot aan de uitspraak bij de Raad van State zou uitvoeren voor een vaste prijs van EUR 10.000 (inclusief BTW), niet is nagekomen;
b) zich ontijdig heeft onttrokken, waardoor klaagster zich genoodzaakt zag zelf een reactie in te dienen op de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
(a) Klaagster is één van de 37 partijen in het Collectief X (“het Collectief”). Verweerder heeft in april 2010 van het Collectief opdracht gekregen om als advocaat een procedure te voeren bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met bezwaren van het Collectief tegen het bestemmingsplan D. en het daarmee samenhangende exploitatieplan, die door de gemeente K. zijn vastgesteld.
(b) Klaagster heeft namens het Collectief contacten met verweerder onderhouden. Alle correspondentie van verweerder aan het Collectief werd gericht aan klaagster.
(c) Bij brief van 28 april 2010 heeft verweerder de afspraken met het Collectief bevestigd. Op pagina 2 van de brief is onder het kopje “Financiële afspraken” het volgende vermeld:
“Standaard uurtarief
Het afgesproken uurtarief bedraagt € 185,- (€ 220,15 inclusief 19 % BTW). Als indicatie voor de te verwachten tijdsbesteding geldt voor deze opdracht circa 45 uur. De uiteindelijke urenbesteding is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Overeengekomen is een beschikbaar budget van € 10.000,- incl. 19% BTW. Wanneer de uitputting van dit budget is genaderd volgt nader overleg over een eventuele nieuwe budgetvaststelling. Een en ander met dien verstande dat een nieuwe budgetvaststelling wordt overeengekomen voor zover de beschikbare financiële middelen van het collectief een nieuwe budgetvaststelling mogelijk maakt.”
Voorts staat in de genoemde brief onder het kopje “Voorschotregeling”:
“Gelet op de te verwachten urenbesteding is een voorschot vastgesteld ten bedrage van € 10.000,- inclusief BTW.
Het voorschot zal worden verrekend bij de eindafrekening.”
(d) Over de financiering van de rechtsbijstand voor verweerder is in de maanden voorafgaand aan de brief van 28 april 2010 overleg geweest tussen verweerder en klaagster. Tijdens dat overleg bleek dat het het Collectief moeite kostte om de benodigde financiering rond te krijgen.
(e) Klaagster heeft het bedrag van € 10.000 voldaan uit eigen middelen en dit bedrag nadien van de verschillende partijen in het Collectief terug ontvangen.
(f) In zijn brief van 11 oktober 2010 heeft verweerder het Collectief bericht dat sprake was van serieuze budgetoverschrijding en dat hij klaagster eerder had aangegeven dat opnieuw een budget nodig was van € 10.000. Voorts schreef verweerder (voor zover in deze relevant):
“Tijdens deze voorbesprekingen bleek al dat het grote moeite kostte aan de zijde van het Collectief om de benodigde financiering van de beroepsprocedure rond te krijgen. Stichting V. heeft op diverse momenten oproepen gedaan aan deelnemers van het Collectief en sympathisanten daarbuiten om substantieel bij te dragen aan het fonds ter bestrijding van de onkosten van ingehuurde ondersteuning.
Het gaat daarbij niet alleen om mijn ondersteuning, maar ook om de kosten van andere adviseurs, griffierechten enz.
( … )
Inmiddels is echter door de benodigde urenbesteding in deze zaak sprake van een serieuze budgetoverschrijding ter hoogte van op dit moment € 6.573,23 (incl. 19% BTW). Daar komt bij dat er nog diverse noodzakelijke werkzaamheden in dit dossier te verwachten zijn, zoals:
- reageren op de tweede ter inzage legging van het bestemmingsplan,
- reageren op stukken van de wederpartij, waaronder aanpassingen van het bestemmingsplan tijdens de lopende procedure en eventueel onderzoek van de Z.
- vertegenwoordiging van het Collectief tijdens één of meer zittingen.
Uit de recente contacten met de Stichting V. is mij gebleken dat er ook nu nog geen enkel zicht is op de volledige vergoeding van mijn ondersteuning. Een en ander betekent voor mijn kantoor dat het incassorisico inmiddels is opgelopen tot het bedrag van deze budgetoverschrijding.
Ik acht het oplopen van deze budgetoverschrijding derhalve niet meer verantwoord, binnen de bedrijfsvoering van ons kantoor.
Aan de Stichting V. heb ik aangegeven, dat naar mijn inschatting opnieuw een budget nodig is van € 10.000,- om de bestaande budgetoverschrijding in te lopen en voorlopig voort te kunnen met de verdere aanpak van deze zaak om dit bestemmingsplan van tafel te krijgen.
Daarom geef ik het Collectief in overweging om het benodigde budget uiterlijk vóór 1 november 2010 aan ons kantoor te voldoen.
Ik voel mij anders helaas gedwongen om per die datum mijn ondersteuning aan uw collectief volledig te staken. Ik zal u daarvan bij die gelegenheid schriftelijk op de hoogte stellen en u verder informeren over wat dit voor u in de periode daarna als procespartij zal betekenen.
In de periode tot 1 november a.s. zal ik mijn inspanningen als uw advocaat/gemachtigde tot het absolute minimum beperken, om de budgetoverschrijding zo weinig mogelijk verder te laten oplopen. Dit houdt als maatregel in ieder geval in dat ik niet namens het Collectief zal reageren op de nieuwe terinzagelegging van bestemmingsplan D. (laatste dag tweede beroepstermijn: donderdag 13 oktober).”
(g) Het Collectief heeft het door verweerder verlangde budget niet bijeengebracht.
(h) Bij brief van 17 november 2011 heeft verweerder het Collectief bericht dat hij per die datum zijn ondersteuning bij het dossier volledig beëindigde. Verweerder schreef in die brief onder meer:
“In mijn brief van 8 oktober jongstleden heb ik u helaas moeten laten weten dat de financiering van mijn ondersteuning op dit dossier problematisch is gebleken. Daarbij heb ik de gang van zaken tot dan toe uitgelegd.
Ook nadat ik u en de andere deelnemers in het collectief met deze brief persoonlijk op de hoogte heb gesteld en contacten met mevrouw B. en mevrouw A. heb gehad, is er geen enkel voorstel voor een regeling gedaan.
Ik voel mij dan ook – heel spijtig – genoodzaakt mijn ondersteuning bij dit dossier vanaf heden volledig te beëindigen. Het dossier beschouw ik dan ook met ingang van de dagtekening van deze brief als zijnde gesloten.”
(i) Klaagster heeft zelf (tijdig) een reactie op de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan ingediend.
5 BEOORDELING
5.1 Inhoud van de klacht
Klaagster betoogt in haar beroepschrift allereerst dat de raad haar klachten niet geheel juist heeft samengevat. Zij wijst erop dat zij drie klachten heeft geformuleerd, die de raad heeft gereduceerd tot twee klachten die niet goed weergeven waar het klaagster om ging. Het hof zal uitgaan van de door klaagster in haar beroepschrift weergegeven klachten, die inderdaad reeds in de inleidende klachtbrief zijn aangevoerd, te weten:
1. Verweerder handelt door de ondersteuning te beëindigen in strijd met de mondeling en schriftelijk gemaakte afspraken
2. Het stilleggen van de werkzaamheden vlak voor de indieningstermijn is een vorm van chantage.
3. Verweerder legt in de opzeggingsbrief ten onrechte de schuld bij klaagster door te stellen dat de financiering problematisch was en dat klaagster niet met voorstellen is gekomen.
5.2 Klacht 1
In haar beroepschrift maakt klaagster er voorts bezwaar tegen dat de raad in zijn beslissing gesteld heeft dat, gelet op de tegengestelde standpunten, niet valt vast te stellen dat er een vaste prijsafspraak is gemaakt. De raad had de tussen partijen betwiste vraag of er een vaste prijsafspraak was gemaakt volgens klaagster nu juist wel moeten beantwoorden. Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Inderdaad steunt klacht 1 van klaagster op haar, door verweerder betwiste, opvatting dat klaagster en verweerder een prijsafspraak hebben gemaakt die inhield dat de hele procedure zou worden gevoerd voor een vast bedrag van € 10.000 of zoveel meer als in het Collectief beschikbaar zou zijn. Klaagster staat op het standpunt dat die afspraak ook te lezen valt in de opdrachtbrief van verweerder van 28 april 2010, waarin volgens klaagster een weergave van de afspraken is neergelegd die “vrij goed” overeenkomt met de mondeling gemaakte afspraken. Klaagster meent dat die afspraken inhielden dat, als zou blijken dat het voorschot van € 10.000 niet genoeg was omdat de zaak bewerkelijker was dan voorzien, verweerder zonder meer aan de zaak zou moeten doorwerken, ook al zou het Collectief geen geld meer bijeenbrengen voor de verdere behandeling van de zaak.
Het hof is van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat een zodanige afspraak is gemaakt. Die valt in de brief van 28 april 2010 niet te lezen, en klaagster heeft ook niet aan het hof duidelijk kunnen maken waarom zij de inhoud van die brief aldus mocht opvatten dat daarin een zo vergaande afspraak werd bevestigd als klaagster stelt dat is gemaakt.
Het hof volgt klaagster ook niet in het betoog in haar beroepschrift dat zij mede erover heeft geklaagd dat verweerder de afspraken niet zorgvuldig heeft geformuleerd. Zoals hiervoor reeds is vermeld stelde klaagster immers nu juist (zie haar brief aan de deken van 27 november 2010) dat de gemaakte afspraken vrij goed in verweerders brief zijn weergegeven. Klacht 1 is dus ongegrond.
5.3 Klacht 2
Klaagster wijst er in haar beroepschrift op dat de raad heeft geoordeeld dat van de brief van verweerder van 11 oktober 2010 een dreigende werking uitgaat, omdat verweerder daarin enerzijds liet weten dat het nodig was uiterlijk op 13 oktober 2010 te reageren op de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan en anderzijds een onmiddellijke opschorting van zijn werkzaamheden aankondigde. Klaagster meent dat de raad hiermee in wezen geoordeeld heeft dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en dat daarom het in haar klachten besloten liggende verwijt van onzorgvuldig handelen gegrond had moeten worden verklaard. Het hof acht klacht 2 inderdaad in zoverre gegrond. Weliswaar mag een advocaat zijn werkzaamheden opschorten indien hij daarvoor geen betaling krijgt, maar hij moet daarbij zorgvuldig te werk gaan om te voorkomen dat de belangen van de cliënt daardoor onnodig worden geschaad.
Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door slechts twee dagen voor de afloop van de in zijn brief vermelde reactietermijn zijn werkzaamheden op te schorten, zodat klaagster zich genoodzaakt zag zelf te elfder ure, zonder hulp van verweerder, in het geweer te komen. De omstandigheid dat, zoals klager thans stelt, een reactie in werkelijkheid niet nodig was, kan, wat daarvan zij, daaraan niet afdoen.
5.4 Klacht 3
De derde klacht betreft, naar het hof begrijpt, de inhoud van de opzeggingsbrief van 17 november 2011, waarover de raad zich niet heeft uitgelaten. De klacht gaat uit van de hiervoor bij de behandeling van de eerste klacht door het hof verworpen opvatting dat een vaste prijsafspraak is gemaakt. Nu (a) van zo’n prijsafspraak niet kan worden uitgegaan en (b) de financiering van de verdere werkzaamheden van verweerder in de zaak van het Collectief inderdaad, zoals verweerder in zijn brief liet weten, problematisch was, heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door geen verdere bijstand meer te willen verlenen nu hoogst dubieus was of hij daarvoor ooit zou worden betaald. Verweerder heeft in zijn opzeggingsbrief, anders dan in het beroepschrift wordt betoogd, klaagster niet in een kwaad daglicht gesteld, maar slechts in duidelijke woorden laten weten dat en waarom hij de zaak van het Collectief niet langer behandelt. De klacht is dus ongegrond.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gegeven onder nummer 11-121 A, van 22 november 2011;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht onder 2 in zoverre gegrond dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn werkzaamheden op 11 oktober 2010 op te schorten;
- verklaart de klachten 1 en 3 ongegrond
- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot–van Dijken, G. Creutzberg, J.C. van Oven en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.