Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:155

Zaaknummer

7031

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder niet tijdig bezwaar heeft gemaakt ten onrechte door raad gegrond verklaard, nu vaststaat dat was afgesporken dat klaagster zelf het bezwaar zou indienen.

Uitspraak

Beslissing van 13 juni 2014

in de zaak 7031

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 16 december 2013, onder nummer 13 161, aan partijen toegezonden op 16 december 2013, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder  onderdelen a, c, d en e ongegrond zijn verklaard, onderdeel b gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARN:2013:183.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de zijde van klaagster;

- de e-mail van mevrouw X. namens klaagster aan het hof van 22 maart 2014.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 april 2014, waar verweerder is verschenen. Klaagster heeft bij e-mail van 22 maart 2014 laten weten niet in staat te zijn te verschijnen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder

a) (…)

b) niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot salarisstopzetting;

c)  (…)

d)  (…)

e) (…)

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 In 2011 is tussen klaagster en haar toenmalig werkgever een arbeidsgeschil ontstaan. Inzet van dit geschil was de vraag of klaagster in staat was haar werk te hervatten of niet. Klaagster meende van niet, doch de bedrijfsarts en het UWV oordeelden dat klaagster het werk kon en moest hervatten. Verweerder is in dit geschil vanaf januari 2012 opgetreden als de advocaat van klaagster. Tijdens een korte afwezigheid van verweerder in maart 2012 is de behandeling van de zaak waargenomen door mr. N., een kantoorgenoot van verweerder.

4.3 Verweerder heeft klaagster geadviseerd het werk te hervatten, hetgeen zij niet heeft gedaan. Dit heeft geleid tot stopzetting van de loonbetaling. Daarna is klaagster disciplinair ontslag aangezegd. Verweerder heeft namens klaagster onderhandeld met de (advocaat van de) werkgever over een regeling om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Een en ander heeft niet tot overeenstemming geleid.

4.4 Op vrijdag 11 mei 2012 heeft klaagster een conceptbezwaarschrift tegen de loonstopzetting aan mr. N. gemaild. Mr. N. heeft haar toen per e-mail van 11 mei 2012 geadviseerd dit bezwaarschrift nog niet te verzenden en even te wachten tot verweerder weer op kantoor was. Verweerder heeft op maandag 14 dan wel dinsdag 15 mei 2012 telefonisch contact opgenomen met klaagster. Klaagster en hij verschillen van mening over hetgeen tijdens dit gesprek is besproken over de indiening van het bezwaarschrift.

4.5 Over het voornemen tot het geven van het disciplinaire strafontslag heeft op 27 juni 2012 een hoorzitting plaatsgevonden. Kort daarvoor heeft verweerder ontdekt dat klaagster het bezwaarschrift tegen de salarisstopzetting niet had ingediend. Hij heeft haar toen aangeraden dat alsnog met spoed te doen, hetgeen op 22 juni 2012 is gebeurd. Tijdens de hoorzitting over het ontslagvoornemen is vastgesteld dat het bezwaar van klaagster tegen de salarisstopzetting wegens overschrijding van de termijn niet ontvankelijk was en dat er geen behoefte bestond aan een aparte hoorzitting daarover.

4.6 Bij brief van 14 augustus 2012 heeft klaagster zich bij verweerders kantoor over verweerder beklaagd. De klacht is door de klachtenfunctionaris onderzocht. Dit heeft niet tot een oplossing geleid, waarna klaagster zich bij brief van 11 februari 2013 bij de deken heeft beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder de bezwaartermijn diende te bewaken, en dat daarover geen misverstand mocht bestaan. Volgens de raad heeft verweerder nagelaten om voldoende duidelijk met klaagster te communiceren dat en wanneer zij voor indiening van het bezwaar zorg diende te dragen. Weliswaar is voldoende komen vast te staan dat verweerder met klaagster uit een oogpunt van kostenbesparing had afgesproken dat zij zelf dat bezwaar zou indienen, doch het had – aldus de raad - op de weg van verweerder gelegen om, na terugovername van de zaak van zijn waarnemer, toe te zien op het tijdig indienen van dat concept door klaagster. De raad is van oordeel dat verweerder in zoverre tekort geschoten is in de zorg die hij jegens klaagster diende te betrachten.

5.2 In de eerste grief voert verweerder aan dat, nu vast staat dat klaagster zelf een bezwaarschrift zou indienen, de klacht die luidt dat ‘verweerder niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot salarisstopzetting’ niet gegrond kan worden verklaard. Dit is immers iets anders dan dat ‘verweerder de bezwaartermijn diende te bewaken’, aldus verweerder.

5.3 Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het oorspronkelijke klachtonderdeel b, zoals de raad dat overeenkomstig de klacht van klaagster van 11 februari 2013 en de brief van de Deken van 3 juli 2013 heeft verwoord in zijn beslissing van 16 december 2013, luidt: “dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot salarisstopzetting”. Klaagster heeft ter zitting van de raad van 21 oktober 2013 de juistheid van deze klachtomschrijving bevestigd, zo blijkt uit het proces-verbaal van die zitting.

5.4 Gelet op de hiervoor geciteerde klachtomschrijving en de - niet betwiste - vaststelling door de raad dat partijen hadden afgesproken dat klaagster zelf het bezwaar tegen de loonstopzetting zou indienen, kan het hof niet anders concluderen dan dat de raad een te ruime uitleg heeft gegeven aan klachtonderdeel b met zijn oordeel dat verweerder is tekort geschoten in de zorg die hij jegens klaagster diende te betrachten, nu hij niet erop heeft toegezien dat klaagster tijdig bezwaar heeft gemaakt, terwijl hij de bezwaartermijn diende te bewaken.

5.5 Het voorgaande houdt in dat de eerste grief gegrond wordt verklaard.

 De klacht dat verweerder niet tijdig bezwaar heeft gemaakt is ongegrond, nu vaststaat dat partijen hadden afgesproken dat klaagster zelf dat bezwaar zou indienen. De grieven van verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel b slagen mitsdien. De beslissing van de raad zal op dat punt mitsdien worden vernietigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2013, onder nummer 13-161, voor zover daarin klachtonderdeel b gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing werd opgelegd;

  en, in zoverre opnieuw beslissende:

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A. Beker, W.H.B. den Hartog Jager, A.R. Sturhoofd, en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.