Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:49
Zaaknummer
17-972/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verweerder onttrekt zich aan dekentoezicht. Zaak hangt samen met 17-805/DH/DH en 18-139/DH/DH/TUL
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 12 maart 2018
in de zaak 17-927/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 november 2017 heeft klager bij de raad een ambtshalve klacht ingediend over verweerder.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft zich, kort vóór de zitting, per
e-mail afgemeld ‘om persoonlijke redenen’.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 12 juni 2017 heeft een voormalig cliënte van verweerder, mevrouw M., bij klager een klacht ingediend tegen verweerder.
2.2 Namens klager is de klacht op 19 juni 2017 aan verweerder doorgestuurd met het verzoek daarop uiterlijk 10 juli 2017 te reageren.
2.3 Op 18 juli 2017 is namens klager aan verweerder een rappelbrief gezonden en verzocht om een reactie uiterlijk 1 augustus 2017.
2.4 Op 2 augustus 2017 is namens klager wederom een rappelbrief aan verweerder gezonden en verzocht om een reactie uiterlijk 16 augustus 2017.
2.5 Op 13 september 2017 is namens klager aan verweerder bericht dat er vanwege het uitblijven van een reactie een klacht tegen hem zal worden ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onvoldoende voortvarend reageert op verzoeken om informatie van of namens de deken, hetgeen in strijd is met de op grond van gedragsregel 37 op verweerder rustende verplichting.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich niet tegen de klacht verweerd. Wel heeft hij in zijn hierboven onder 1.2 vermelde mail erkend te hebben verzuimd de deken ondanks herhaalde verzoeken te hebben geantwoord.
5 BEOORDELING
5.1 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel genoegzaam van de gegrondheid van de klacht. Daartegen is door verweerder bovendien ook geen verweer gevoerd. De raad acht de klacht dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad tilt zwaar aan het aan verweerder gemaakte, terechte verwijt. Door zijn opstelling heeft hij het klager namelijk onmogelijk gemaakt zijn toezichthoudende functie naar behoren uit te oefenen. Alles overziend en mede in aanmerking nemend het tuchtrechtelijk verleden van verweerder alsmede het feit dat hij zonder berichtgeving niet ter zitting is verschenen, acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat deze schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als onder 7.1 bepaald.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, R.A.M. Oranje-Jorna, P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonden.