Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:178

Zaaknummer

6693

Inhoudsindicatie

In hoger beroep kunnen geen nieuwe klachten worden geformuleerd. De klacht dat verweerder onvoldoende regie heeft gevoerd ter completering van onderliggende financiële stukken om een draagkrachtberekening te kunnen maken is gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 20 september 2013

in de zaak 6693

naar aanleiding van het hoger beroep van:

wonende te Kesteren

klager

tegen:

advocaat te Rhenen

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 14 januari 2013, onder nummer 12-177, aan partijen toegezonden op 16 januari 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 februari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 juli 2013, waar klager is verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht zoals door de raad verwoordt houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder ten onrechte aan klager vlak voor de zitting van het gerechtshof waarop het hoger beroep tot vaststelling partneralimentatie zou worden behandeld, heeft geadviseerd akkoord te gaan met het voorstel van de wederpartij om een partneralimentatie vast te stellen van € X. per maand, overeenkomstig het bedrag dat in het kader van de voorlopige voorzieningen was vastgesteld en dat verweerder  klager daarmee heeft overvallen omdat het klager ook daarvoor  aan voldoende draagkracht ontbrak.

3.2 Verweerder heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de raad ten onrechte alleen op dit onderdeel van zijn klacht heeft beslist en dat zijn klacht uit een viertal onderdelen bestaat te weten dat:

1. verweerder hem meerdere malen om “zwart” geld heeft gevraagd;

2. verweerder circa  € X. aan voorschotten heeft gedeclareerd terwijl zijn werkzaamheden bestonden uit het regelen van een viermans gesprek en het instellen van hoger beroep en er nimmer afspraken zijn gemaakt over kosten en tarieven;

3. verweerder geen enkele advies heeft uitgebracht of regie gevoerd over de te nemen stappen ter completering van de onderliggende financiële stukken;

4. Verweerder een draagkrachtberekening van de voorganger van verweerder zonder meer van de tafel heeft geveegd.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerder stond klager bij in het kader van een hoger beroep tegen de vaststelling van partneralimentatie in de echtscheidingsprocedure. Bij voorlopige voorzieningen was een bedrag van € X. per maand aan partneralimentatie opgelegd. Bij beschikking in de echtscheidingsprocedure was door de rechtbank aan klager een partneralimentatie-verplichting van € X. per maand opgelegd.

4.3 Verweerder heeft tegen de beschikking in de echtscheidingsprocedure hoger beroep ingesteld. Klager exploiteerde een klussenbedrijf en genoot een FPU-uitkering. Klager kon van het klussenbedrijf geen jaarrekeningen overleggen vanaf 2009. Klager heeft ter onderbouwing van het in dat hoger beroep te bepleiten standpunt dat hij in het geheel geen draagkracht had om partneralimentatie te betalen, aan verweerder een aantal bankafschriften en facturen toegezonden. Voorafgaande aan de zitting bij het hof, die stond gepland op 12 juli 2011 heeft verweerder klager bij brief van 31 mei 2011 gevraagd hem met name genoemde financiële bescheiden voor 17 juni 2011 te doen toekomen, teneinde een draagkrachtberekening te kunnen maken en de stukken tijdig voor de geplande zitting bij het hof te kunnen indienen. De gevraagde stukken zijn door klager niet aan verweerder ter hand gesteld.

4.4 Kort voor aanvang van de mondelinge behandeling heeft verweerder klager geadviseerd akkoord te gaan met vaststelling van de partneralimentatie, gelijk aan de partneralimentatie die in de voorlopige voorzieningen was opgelegd, € X. per maand.

4.5  Bij brief van 30 oktober 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 Het hof zal de door klager in zijn beroepschrift opgenomen  klachtonderdelen 2 en 4 buiten beschouwing laten. Klachten tegen een advocaat moeten ingevolge artikel 46c van de advocatenwet worden ingediend bij de deken. Dat betekent dat in hoger beroep geen nieuwe klachten of klachtonderdelen aan het hof ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Weliswaar heeft klager in zijn brief aan de deken van 26 december 2011 melding gemaakt van het declareren van voorschotten en het gegeven dat geen uurtarief of anderszins iets is afgesproken, maar dit is niet als een klachtonderdeel geformuleerd. De deken en de raad hebben dat ook niet als zodanig opgevat en ook niet hoeven op te vatten. De kwestie van de draagkrachtberekening van de vorige raadsman is evenmin eerder door klager als een onderdeel van de klacht aan de orde gesteld.

5.2 Ten aanzien van het door klager geformuleerde klachtonderdeel 1 overweegt het hof het navolgende: bij de behandeling van de klacht door de raad is dit onderdeel niet besproken hoewel klager in zijn klachtbrieven daar wel melding van heeft gemaakt en verweerder daar ook op is ingegaan. Het hof acht behandeling van dit onderdeel in appel dan ook geoorloofd.  Het hof maakt uit de brief van verweerder aan de deken van 14 november 2011 op dat verweerder betwist dat hij klager om betaling met zwart geld heeft gevraagd. De verklaringen van verweerder en klager daarover staan dan ook tegenover elkaar terwijl verder bewijs ontbreekt. Het hof kan dan ook niet anders dan concluderen dat het door klager gestelde niet is komen vast te staan en de klacht op dit onderdeel dan ook als ongegrond dient te worden aangemerkt.

5.3 Het hof ziet het door klager onder 3 geformuleerde klachtonderdeel in samenhang met de klacht zoals geformuleerd door de raad en zal die dan ook als onderdeel daarvan  beoordelen.

5.4 Nu voorafgaande aan de zitting van het hof zijdens klager onvoldoende stukken voorhanden waren om de financiële situatie van klager inzichtelijk te maken is het advies van verweerder aan klager om  in te stemmen met het voorstel van de wederpartij om een partneralimentatie vast te stellen van € X. per maand, overeenkomstig het bedrag dat in het kader van de voorlopige voorzieningen was vastgesteld te begrijpen en op zich zelf te billijken.

5.5  Naar het oordeel van het hof klaagt klager er terecht over dat verweerder onvoldoende regie heeft gevoerd over het verkrijgen van de benodigde bescheiden,  Uit het dossier en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat klager aan verweerder ten aanzien van zijn klussenbedrijf een aantal bankafschriften en facturen heeft toegezonden. Gezien de betwisting van verweerder is niet komen vast te staan dat klager ook zijn inlogcode aan verweerder heeft doen toekomen. Onduidelijk is in hoeverre de bankafschriften en facturen voldoende waren om inzicht te geven in de financiële situatie van het klussenbedrijf. Wat opvalt is wel dat verweerder in zijn brief van 31 mei 2011 niet om nadere bescheiden ten aanzien van het klussenbedrijf verzoekt, hetgeen wel in de rede had gelegen indien het onvoldoende was geweest. Het hof is niet gebleken van initiatieven van verweerder toen de door hem in zijn brief van 31 mei 2011 verzochte bescheiden op 17 juni 2011 niet door klager waren aangeleverd. Van verweerder had terzake een actieve opstelling mogen worden verwacht, waarbij hij met klager in overleg was getreden over het uitblijven van de stukken, was nagegaan waarom de bescheiden niet waren verstrekt en in ieder geval nogmaals met urgentie op verstrekking van deze bescheiden had aangedrongen. Daarbij had mogen worden verwacht dat verweerder klager uitdrukkelijk en schriftelijk had gewezen op de consequentie dat het hof het hoger beroep naar alle waarschijnlijkheid zou afwijzen indien, door het ontbreken van de gevraagde bescheiden, onvoldoende inzicht zou kunnen worden gegeven in de financiële situatie van klager. Nu het hof niet gebleken is dat verweerder dit alles heeft gedaan en verweerder, door verstek te laten gaan bij de mondelinge behandeling van het hof, het hof hierover ook niet nader heeft geïnformeerd -hetgeen voor zijn rekening en risico komt- dient het hof ervan uit te gaan dat het niet is gebeurd. Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht van klager dat verweerder onvoldoende regie heeft gevoerd ter completering van de stukken in zoverre gegrond is. Verweerder is daarmee tekort geschoten in de zorg die hij ten aanzien van klager had behoren te betrachten.

5.6 De op te leggen maatregel

Het hof is van oordeel dat de ten dele grondverklaring van klachtonderdeel 3 de maatregel van enkele waarschuwing rechtvaardigt zodat het hof deze maatregel zal opleggen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing  van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 14 januari 2013, onder nummer 12-177;

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel 2 en  klachtonderdeel 4;

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 3 ten dele gegrond;

- legt op de maatregel van enkele waarschuwing.

 

 

 

De beslissing is verzonden op 20 september 2013.