Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:74
Zaaknummer
6823
Inhoudsindicatie
Klachten over gebrekkige dienstverlening in echtscheidingsprocedure en over declaraties. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 3 februari 2014
in de zaak 6823
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 6 mei 2013, onder nummer 12-218, aan partijen toegezonden op 6 mei 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA4772.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 juni 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 november 2013, waar klager en verweerster zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht zoals de raad die heeft behandeld, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
a) een gebrekkig ouderschapsplan heeft opgesteld,
b) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de draagkracht anders is dan vastgesteld waardoor een te hoge alimentatie is vastgesteld,
c) onvoldoende heeft gedaan om te bewerkstelligen dat klager beschikt over zijn persoonlijke bezittingen,
d) onvoldoende heeft gedaan om een belastingteruggave van de ex-echtgenoot van klager terug te vorderen,
e) onvoldoende heeft gedaan waardoor klager het grootste gedeelte van de huwelijkse schulden betaalt.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
Verweerster is vanaf maart 2011 voor klager opgetreden als advocaat in een echtscheidingsprocedure. In het kader van die rechtsbijstand heeft verweerster, voor zover hier van belang, het volgende gedaan.
Op 15 maart 2011 heeft verweerster klager per mail algemene informatie gegeven over verschillende aspecten van een echtscheidingsprocedure en toegezegd voor hem een toevoeging te zullen aanvragen, aangezien klager kort daarvoor ontslagen was. De toevoeging is op 28 maart 2011 afgewezen, waarna is afgesproken dat verweerster op betalende basis voor klager zou optreden. Op 31 maart 2011 heeft verweerster klager bevestigd dat hij op de hoogte is van het uurtarief en ervoor zal zorgen dat de nota’s betaald worden; in een tweede brief van 31 maart 2011 heeft verweerster een uurtarief van € 195,-- vermeerderd met 5% kantoorkosten en 19% btw genoemd. In een email van 12 april 2011 heeft verweerster een gesprek van die dag met klager, dat handelde over vele aspecten van de echtscheiding, bevestigd. In een email van 19 mei 2011 heeft verweerster klager geïnformeerd over de datum van behandeling van de voorlopige voorzieningen en heeft zij gevraagd om bewijsstukken van inkomsten en uitgaven. In de beschikking voorlopige voorzieningen van 31 mei 2011 heeft de rechtbank een tussen partijen overeengekomen voorlopige omgangsregeling vastgelegd en is klager in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken met nadere financiële bescheiden te komen. Bij brief van 6 juni 2011 heeft verweerster klager gevraagd om uitkeringsspecificaties en bewijsstukken van hetgeen klager betaalt aan huwelijkse schulden. Zij schrijft onder meer:
“Ik ga er dan ook van uit dat U mij, conform Uw eigen toezegging ter zitting, alle financiële gegevens per omgaande ter hand stelt. Tot op heden heb ik deze namelijk niet mogen ontvangen.”.
Bij brief van 10 juni 2012 heeft verweerster klager bericht dat zij financiële gegevens van hem ontvangen heeft, maar dat deze niet compleet zijn; zij vraagt nog om bewijsstukken van huur, zorgpremie, eigen risico, en aflossingen G. en M.. Bij email van 13 juni 2011 heeft klager aan verweerster deze gegevens verstrekt, op die met betrekking tot het eigen risico na en met mededeling dat hij geen extra bewijzen betreffende de G. heeft. Omdat klager inmiddels weer werk bleek te hebben is de kinderalimentatie op basis van die salarisgegevens vastgesteld. Bij brief van 26 juli 2011 heeft verweerster aan klager uitvoerig bevestigd welke punten (ouderschapsplan, kinderalimentatie, woonlasten, schulden) in het verweerschrift zullen worden opgenomen, en dat zij met de advocaat van de wederpartij contact zal opnemen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Op 7 september 2011 is de echtscheiding uitgesproken en het gezag over de kinderen vastgelegd, met aanhouding van de overige beslissingen. Bij brief van 9 november 2011 heeft verweerster aan klager bericht dat zij niet zelf mee kan gaan naar de zitting van 28 november 2011 maar dat een kantoorgenote van haar met klager mee zal gaan, dat zij nog van klager moet ontvangen een bewijsstuk van aflossing van de schulden bij de R., F. en A, en dat bij de zitting het ouderschapsplan en de omgangsregeling ter sprake zullen komen. Ook geeft verweerster in deze brief een opsomming van de te verdelen huwelijksboedel en van de gegevens die zij in dat verband nog van klager nodig heeft, en wijst zij klager er op dat haar facturen nog niet zijn betaald en dat zij ervan uitgaat dat per maand tenminste € 100,-- aan haar wordt betaald, waarvan € 15,-- rente en kosten. Bij email van 11 november 2011 vraagt verweerster klager opnieuw om betaalbewijzen. In antwoord op een email van klager van 1 december 2011, waarin hij zich afvraagt of door hem aangeleverde stukken kwijt zijn, heeft verweerster diezelfde dag geantwoord dat zij geen stukken kwijt raakt, maar dat de rechtbank meer bewijzen wil hebben en dat ter zitting, en in een brief van haar kantoorgenote, duidelijk is gemaakt welke bewijzen. In een uitvoerige email van 30 januari 2012 heeft (de nieuwe partner van) klager aan verweerster op diverse punten nadere informatie gegeven en een aantal vragen gesteld. Bij brief van 19 maart 2012 heeft verweerster aan klager de beschikking van de rechtbank van 14 maart 2012 gezonden en toegelicht. Op 26 maart 2012 heeft verweerster aan klager een telefoongesprek bevestigd waarin klager verweerster had verzocht voor hem in hoger beroep te gaan. Verweerster schrijft dat zij die opdracht nog niet heeft aanvaard omdat er nog een groot bedrag openstaat (ruim € 7.600,--) terwijl de werkzaamheden vanaf 15 december 2011 nog niet zijn berekend, en dat een substantieel bedrag van € 4.000,-- ineens moet worden betaald vóór indiening van het hoger beroepschrift. Klager heeft verweerster daarop bij brief van 4 april 2012 laten weten dat hij dat voorstel niet aanvaardt, dat hij al langere tijd ontevreden is over de dienstverlening, dat hij alle vorderingen van verweerster betwist en een gespecificeerd overzicht vraagt van alle werkzaamheden van verweerster. Een dergelijke urenspecificatie heeft verweerster op 12 april 2012 aan klager gezonden. Klager heeft zich tot een andere advocaat gewend. Op 17 april 2012 en 14 mei 2012 heeft klager de onderhavige klachten tegen verweerster ingediend.
Verweerster heeft aan klager tussen 12 april 2011 en 16 december 2011 in totaal vier nota’s voor een totaal bedrag van (afgerond) € 9.095 gezonden. Daarvan is door klager ruim € 1.400 betaald. De werkzaamheden van verweerster vanaf 14 december 2011 (7 uren) zijn nog niet gefactureerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in de bestreden uitspraak geoordeeld dat klachtonderdelen a en b niet zijn komen vast te staan en ongegrond zijn. Verder oordeelde de raad dat klager zelf de verdeling van de bezittingen ter hand zou nemen en verweerster hem daarbij zou adviseren, en dat de verdeling voor januari 2012 niet tot de opdracht van verweerster behoorde. Daarvan uitgaande kan niet worden geconcludeerd dat verweerster onvoldoende heeft gedaan en zijn ook de klachtonderdelen c, d en e ongegrond, aldus de raad.
5.2 Klager heeft in zijn beroepschrift het volgende aangevoerd.
Zijn klacht is ten dele in het geheel niet behandeld. De vitale punten van zijn klacht zijn de exorbitante rekening van verweerster en haar weigering een duidelijke en ontcijferbare factuur te sturen, en haar onvermogen om in de echtscheidingsprocedure te doen wat hij haar verzocht heeft; daarvoor verwijst klager naar de klachtonderdelen a t/m e.
5.3 Op het verweer van verweerster zal het hof zo nodig in het vervolg in gaan.
5.4 Het is juist dat de raad, in navolging van de aanbiedingsbrief van de deken van 15 november 2012, van een te beperkte klachtomschrijving is uitgegaan. In zijn klachtbrief van 17 april 2012 heeft verweerder er al over geklaagd dat de declaraties van verweerster zeer summier waren, doorspekt van onduidelijke afkortingen en onjuist, en dat hij slechts sporadisch een factuur ontving. Verweerster is op dat verwijt in haar antwoord aan de deken uitgebreid ingegaan en partijen hebben daar in hun re- en dupliek verder over gedebatteerd.
Het hof zal derhalve ook deze klacht alsnog beoordelen.
5.5 Het hof stelt voorop dat verweerster als advocaat van klager gehouden was zijn belangen zorgvuldig te behartigen.
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de declaraties van verweerster summier, onduidelijk en onjuist waren stelt het hof voorop dat voor de beoordeling van (de redelijkheid van) een declaratie in burgerlijke zaken uitsluitend de begrotingsprocedure bij de raad van toezicht beslissend is. De maatstaf waarnaar uit tuchtrechtelijk oogpunt een declaratie wordt beoordeeld, ligt vast in artikel 46 van de Advocatenwet. Dit brengt bij de beoordeling van een klacht over de redelijkheid van een declaratie mee, dat voor tuchtrechtelijk ingrijpen slechts dan plaats is indien het salarisbedrag excessief is. Dat is ten aanzien van de hier door verweerster aan klager in rekening gebrachte bedragen niet het geval. De klacht dat de declaraties summier waren treft geen doel nu verweerster naast de declaraties ook een gespecificeerd urenoverzicht aan klager heeft verstrekt. De klacht dat de specificaties en/of de declaraties onduidelijke afkortingen bevatten levert geen tuchtrechtelijk verwijt op, aangezien klager aan verweerster eenvoudig om uitleg van die afkortingen had kunnen vragen. Verweerster heeft aan klager in acht maanden vier declaraties gezonden, zodat het verwijt dat hij slechts sporadisch een nota ontving niet op feiten berust. Voor zover klager met deze klacht doelt op de omstandigheid dat verweerster haar werkzaamheden vanaf 14 december 2011 nog niet heeft gedeclareerd, levert dit evenmin een tuchtrechtelijk relevant verwijt op nu verweerster heeft uitgelegd dat zij dat nog niet heeft gedaan in verband met de btw die zij direct na facturering verschuldigd wordt, terwijl zij de btw niet ontvangt omdat klager de eerdere declaraties nog niet heeft voldaan. In geval van begroting door de raad van toezicht zal overigens ook van deze laatste werkzaamheden een declaratie dienen te worden opgesteld.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.6 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat bestaat uit de hierboven genoemde onderdelen a t/m e sluit het hof zich grotendeels aan bij hetgeen de raad daaromtrent heeft overwogen en beslist. Het hof voegt daaraan nog toe dat uit bovenstaand feitenrelaas en de uitvoerige brieven van verweerster aan klager is gebleken dat klager en zijn ex-echtgenote zelf een ouderschapsplan hebben vastgesteld en dat verweerster de volgens klager gebrekkige uitvoering daarvan in het verweerschrift aan de rechter heeft voorgelegd.
Ten aanzien van klachtonderdeel b verwijst het hof naar de juiste overwegingen daaromtrent van de raad, die het hof overneemt. Wat de klachtonderdelen c, d en e betreft is verweerster in elk geval in brieven van 12 april 2011, 12 juni 2011, 26 juli 2011 en met name 9 november 2011 ingegaan op de persoonlijke bezittingen van klager, de belastingteruggave en de huwelijkse schulden. Het verwijt dat verweerster aan deze aspecten onvoldoende aandacht heeft besteed is mitsdien niet komen vast te staan. De klachten a t/m e zijn terecht ongegrond verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart de klacht van klager dat de declaraties van verweerster zeer summier, onduidelijk en onjuist waren ongegrond;
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2013, onder nummer 12-218.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs.
A.D. Kiers Becking, G.J.S. Bouwens, H.J. de Groot en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.